1header_hansvervoort.jpg - Adriaan van Dis - De rat van Arras (1986)

Welkom op de website van Hans Vervoort

Adriaan van Dis - De rat van Arras (1986)

Recensie van Hans Vervoort in NRC-Handelsblad, 14-03-1986



Maria's boodschappenjongen



In zijn debuut Nathan Sid (1984) snoepte Adriaan van Dis van zijn jeugdherinneringen: het naoorlogs, gerepatrieerd indisch milieu met tante Pop en tante Zus, verboden lekkernijen en rampspoeden klein en groot.

"Na vijven floepten de lichten aan, gekletter van pannen, een lopende kraan. Vóór rook de lombok, achter de trassie, links was het sajoer, wij aten nassie." 

Veel geheimzinnigs ook, horoscopen en voortekenen en zwarte en witte geneeskunst. De rat van Arras, een dun boekje dat ter gelegenheid van de literaire boekenmaand 1986 door de Bijenkorf werd uitgegeven, sluit qua onderwerp wel aan op het debuut, maar het schrijversuitgangspunt is totaal anders. 

Hier geen jeugdherinneringen uit kinderperspectief, maar het verslag van een volwassen en ervaren journalist die voor zijn krant een stukje moet maken over een nieuwe loot aan de therapieën-boom: het onder hypnose herbeleven van vorige levens. 

"De opkomst valt tegen. Nog geen twintig mensen zijn bereid de stap te wagen. Ik ben hier voor mijn krant. Er wordt een verhaal van mij verwacht waarin gehypnotiseerden in vreemde tongen spreken, het schuim van verre eeuwen om de mond. Maar dit gezelschap wordt voor dertig gulden de man in slaap gesust. Ik houd mijn pen op papier en kan het niet laten de hypnotherapeut wakker aan te kijken. Hij weet mijn blikken telkens te ontwijken, wrijft vergenoegd over zijn tientjesvette binnenzak en kijkt hemels over de knikkebollende hoofden heen. Een verloren avond." 

Het verslag blijft ongeschreven. Wel houdt hij er een kontakt aan over met zijn buurvrouw, een bejaarde dragonder van het Margaret Rutherford-type, die uit volle overtuiging de bedreigingen van heden en verleden te lijf gaat met de krachten uit stenen, kruiden en wichelarij . Maria La Tour ('kleptas op schoot, bonkig mantelpak, gesneden uit vloerkleed-dikke stof') maakt zonder aarzelen gebruik van schrijvers moedersjongen-gevoel, want niets is toeval en hun ontmoeting betekent iets, alles is noodlot, karma. 

Voor hij het weet fungeert hij als boodschappenjongen en bezorgt haar in haar Hans en Grietje­huis in Laren de stenen die zij bij een Amsterdamse firma heeft laten slijpen. Maria La Tour is zesenzeventig jaar en heeft in de zeventiende eeuw al eerder geleefd. Haar terugkerende nachtmerrie is het rennen door de stegen van de stad Arras (ons Atrecht) in een poging zichzelf en haar kinderen te redden uit de handen van de Fransen. Het is een parallel met haar huidige leven (reïncarnatie is herhaling van problemen totdat je ze opgelost hebt), waarin zij in een Indisch kamp óók haar kinderen moest beschermen en er toch één verloor, een trauma waar zij nog steeds mee worstelt. Ze moet en zal vóór haar dood naar Arras om het verleden op te zoeken en de journalist moet haar helpen. Die aarzelt: 'Ik voel me een voyeur, een aasgier die een verhaal ziet in de reïncarnatieavonturen van een excentrieke toverkol. Maar het verhaal loopt uit de hand. Wat wil zij van mij, mij inlijven als verloren zoon? Eén moeder is al erg genoeg. Ik moet hier weg.' 

Het spreekt vanzelf dat mevrouw La Tour in de journalist de trekken herkend heeft van haar overleden en gereïncarneerde zoontje. Uiteindelijk vertrekt het duo toch naar Arras. Mevrouw La Tour heeft een Assimil-cursus Frans in enkele dagen in haar hoofd gestampt en de leeftocht in enkele grote tassen gepakt: "Gedroogde vijgen, volkorenkoeken, voor een maand appels en mandarijnen en twee flessen bietensap. 'Bloedzuiverend voor als wij in een roestige spijker trapoen.'" 

De herkenningstocht in Arras leidt wel tot een catharsis, maar daarmee breekt meteen het Indische kampsyndroom door dat zij via haar concentratie op haar vorige bestaan zo zorgvuldig had afgeschermd. Mevrouw La Tour belandt bij terugkeer in Nederland in de KZtherapie, waar men haar leert leven met één leven. Zoals de psychiater het uitlegt aan de bezorgde journalist: "Arras moet uit haar hoofd. Weet u waarom ze zich dat heeft wijsgemaakt? Ze meent dat je in Nederland meer begrip vindt voor een eerder leven in de zeventiende eeuw dan voor een verblijf in een Japans interneringskamp. Treurig, vindt u niet?" Deze deskundige analyse wordt ondergraven door een nagekomen bericht uit Arras, waaruit zou blijken dat La Tours zeventiende-eeuwse herinneringen toch een basis hebben, de kwestie blijft open. 

De Rat van Arras is een mooi tragi-komisch verslag, dat gedragen wordt door de precieuze en precieze stijl van Adriaan van Dis. Een zwakte is dat de ik-persoon blijft steken in zijn rol als journalist die zoveel mogelijk afstand probeert te houden van zijn personage. In de journalistiek verhoogt zo'n houding de geloofwaardigheid van de reportage. Maar een boek stelt andere eisen, daar is juist de norm dat de schrijver in zijn personages kruipt en ze zo goed mogelijk uitlegt. Wie was Maria La Tour? Van Dis geeft een fraaie journalistieke beschrijving en dat is voldoende om ernaar te gissen. Maar in een echt verhaal was ze beter uit de verf gekomen, dan hadden we geweten wat ze dacht en voelde, of tenminste wat de verteller daarover veronderstelde.