Wouter Godijn - De liefdesmachine (2016)
Recensie van Hans Vervoort op de site van Literair Nederland (20-4-2016)
Superieur geouwehoer
Wie wel eens geprobeerd heeft na te denken weet dat dat niet meevalt. Telkens als je een gedachte denkt beet te hebben komt er een andere doorheen. Het hele leven wordt zo één eindeloze poging niet afgeleid te raken. De liefdesmachine van Wouter Godijn doet verslag van zo'n proces.
De ik-persoon, Alexander van Putten, wil ons een verhaal vertellen, maar wordt daarbij telkens gestoord. Soms door huiselijk ongemak (kapotte wasmachine, lastige dochter), maar meestal door de gedachtenstromen die hem beheersen en zijn pogingen om zowel die gedachtenstromen als het te vertellen verhaal in mooie taal te verwoorden.
De zijpaden waar zijn gedachten hem opsturen zijn vaak hilarisch en vaak ontroerend.
Maar het meest valt de schrijfstijl op: die borrelt van genoegen in het zoeken naar bizarre vergelijkingen en ongebruikelijke woordkeuzes. Al na een paar pagina's weet de lezer: dit boek staat vol geouwehoer. Maar geouwehoer van klasse, bij wijlen briljant en op z'n minst zeer onderhoudend.
Freek
Hier is een schrijver aan het woord, die steeds het vertellen van zijn verhaal uitstelt, drogredeneringen daarvoor verzint, stopt met een 'wordt vervolgd'.
En dan weer een stukje aan het verhaal breit dat hij moet vertellen van iemand die misschien hijzelf is maar misschien ook niet en dat zal gaan over bijzondere avonturen in bos en veld van de kleine held.
Die hij zelf is, natuurlijk. En die zijn vertelling onderbreekt met een zin als Zojuist enkele seconden met schrikogen naar die laatste alinea gekeken, die hooghartig terugkeek.
Wouter Godijns roman De liefdesmachine doet sterk denken aan de conferences van Freek de Jonge in zijn beste tijd: startend met een verhaal, om dan op vele humoristische of trieste zijpaden te belanden, maar tenslotte toch weer terug te keren tot het verhaal ('Maar ik had het over mijn broer...').
Klusje
Het boek is verdeeld in drie delen. In het eerste deel lezen we mee over de schouder van de schrijver, genaamd Alexander van Putten, als hij aantekeningen voor een roman maakt op zijn pc, maar steeds besprongen wordt door gedachtenspinsels. Die ook ter plekke genoteerd worden en uiteindelijk de hoofdmoot van de tekst vormen. Maar toch, maar toch, ontpopt zich langzamerhand het verhaal van de jonge Alexander die - zonder goed te begrijpen waarom, want bijzonder mooi is ze niet - in de jaren zeventig in een biologisch verantwoorde hut op de hei samen gaat wonen met Wilmie Kok. Zij is feministe en overal tegen, maar mijn hemel, wat kan zij rukken.
'Als ik zo doe - hallo ben je er nog? - word je dan nóg geiler? Dat is namelijk wél de bedoeling Alexie.'
Als Godijns hoofdpersoon even ophoudt met piekeren en vrije associaties en een gebeurtenis of persoon beschrijft grijpt hij de lezer meteen bij de kladden. Wilmie's lichaam en de liefdesdaad met haar beschrijft hij ontroerend en tegelijk met grote zelfspot en ontluistering. (..) ze ligt naast me, haar ogen heel groot en oplettend, haar gezicht vlakbij, ik kreun, mijn ademhaling zwoegt, mijn pik schokt in haar hand, die hem stevig vast houdt maar niet beweegt, nog steeds niet beweegt, mensen worden geboren, mensen sterven, in China is het zojuist middernacht geworden, nóg-nóg-nóg beweegt haar hand niet - en dan, plotseling, hard en griezelig doeltreffend, beweegt ze ('ik zie aan je ogen wanneer je er niet op verdacht bent.')
Na dertien maanden is het uit met Wilmie. Alexander ziet haar pas tien jaar later terug. Hij heeft zich intussen gevestigd als shadow-therapeut, een wat wazige zijtak van psychotherapie en Wilmie maakt als patiënt een afspraak. De passie slaat opnieuw toe en na een gescheurd condoom worden ze een gezin met een meisjes-tweeling.
Waarna bij Wilma de passie verdwijnt en hun huwelijk wordt zoals huwelijken na lange jaren worden: een oneindige reeks te verrichten handelingen en klusjes. Waaronder ook de liefdesdaad, waar Wilma weinig trek meer in heeft. Het wordt prachtig beschreven: Een héél enkele keer schijnt - néé het is echt zo - kómt, komt het idee bij haar op dat ze iets voor me zou kunnen doen. Ik kan zien hoe dat idee vorm aanneemt, er glijdt plotseling iets zachts over haar gezicht, wat haar terwijl het gebeurt vagelijk lijkt te verbazen. 'God, Alex, ik word helemaal gaar van die bedelende hondenblik van je (heb ik die dan? Ik weet nergens van), kom dan maar even hier.'
En even later gebeurt het dan: Wilmie rukt mijn boxersshort omlaag (het toeval wil dat ik geen lange broek aan heb) en begint me met één hand af te trekken, terwijl ze met haar andere hand een handdoek klaarhoudt om het resultaat van haar arbeid op te vangen. Ik ben nu zelf een klusje geworden.
Illusies armer
Deel 2 gaat over het sterfproces van de vader van Alexander, die darmkanker krijgt als hij diep in de zeventig is. Het is het meest ontroerende deel van deze roman. De woordenstroom van Wouter Godijn tekent hier in klein en liefdevol detail de genegenheid van Alexander voor de oude man en zijn treurnis over diens naderende levenseinde. Hij doet dat zoals in al zijn proza, met kwinkslagen en olijke terzijdes om daarmee de angst te bestrijden dat het verdriet hem te machtig wordt.
Hoe hij na de operatie euforisch van de morfine in een ziekenhuisbed zat. 'Jongen, je hoeft je echt geen zorgen te maken. Het gaat prí-má. Hoe hij, met alle kanten uit piekend haar, het leek of er een soort kleine vleugeltjes uit zijn schedel staken, in een bruin-wit gestreepte pyjama en een druivenblauwe peignoir die flodderig om zijn vermagerde lichaam hingen en op sloffen die - hoe merkwaardig! - te groot leken voor zijn tekenfilmfiguurachtige flapvoeten, door een ziekenhuisgang scharrelt, telkens steun zoekend bij de dichtstbijzijnde muur. (...) 'Ja, weet je, jongen, ze hebben een fysio-fysio....fysio-meneer-de-dinges op me afgestuurd om te vertellen dat ik zoveel mogelijk moet bewegen.'
Met deel 1 en deel 2 is het leven van Alexander eigenlijk al in zijn geheel beschreven: de jongeman die hoopte en droomde is oud en dik geworden en alle illusies kwijt over het bereiken van geluk.
Realiteit
Maar Godijn heeft de reputatie graag in zijn romans het absurde en onwerkelijke een rol te laten spelen en dat komt in deel 3 tot uitdrukking: er meldt zich een patiënt in zijn therapie-praktijk die een groot probleem heeft: hij is altijd gelukkig. En blijkt dat te zijn als gevolg van een door hem ontwikkeld software-pakket. En hij is bang of wil juist graag (dat wordt niet helemaal duidelijk) dat de hele wereld daarvan gaat profiteren: geen gezijk, iedereen gelukkig en rijk. Natuurlijk blijkt uiteindelijk de software niet te werken en de roman besluit met een Alexander die zich realiseert dat hij gelukkig moet proberen te zijn met wat hij heeft: een niet meer zo mooie en aardige vrouw en twee vinnige dochters. En dat hij dat kan omdat hij van ze houdt en zij van hem.
Zo samengevat is de inhoud van De liefdesmachine niet beter of slechter dan elke dertien andere romans in een dozijn. Maar al lezend wordt het de lezer duidelijk dat je bij Godijn niet moet zijn voor het verhaal, maar voor de kleurige bedrukte gedachtensnippers waarin hij het verpakt. En die woorden-confetti is aangenaam, al moet je er wel van houden. Er zullen ook lezers zijn die horendol worden van Godijns alsmaar voortzeggende gedachten stromen. Een tip: lees in de boekhandel één pagina en je bent verkocht of je weet 'dit is mijn ding niet'.