Jan van der Vegt – Vlek in het meer (1985)
Recensie van Hans Vervoort in NRC Handelsblad (02-05-1986)
Laaghangende wolken
Jan van der Vegt houdt van een geheimzinnig eiland dat ergens ten westen van Nederland moet liggen. Na een studie over de invloed van de Ierse mythologie op het werk van Roland Holst, de roman Een roemloos einde (over een Hollander die in het midden van de zeventiende eeuw in Ierland terecht komt), een Iers reisboek, is nu de roman Vlek in het meer verschenen.
Opnieuw een verhaal over een vreemdeling die zich toegang verschaft tot de sprookjeswereld van het verre Ierland. Hoofdpersoon is Gerard Schuil die vanaf zijn vroegste jeugd zijn vader hoorde dagdromen over dat eiland:
"'Wij zijn van Ierse afkomst' was het stokpaardje dat mijn vader soms beklom. Ik moet een jaar of vijf, zes geweest zijn, toen het ongewone van die woorden voor het eerst tot me doordrong en ik vroeg wat ze betekenden. Vooral dat 'afkomst' hield me bezig en ik weet nu nog dat ik als kind dacht aan bergen waar je vanaf kwam. (...) Hij liet mij er platen van in zijn boeken zien, en vertelde er verhalen over waarin dwergen, elfen en monsters hun rollen speelden; over ontvoeringen en gedaanteverwisselingen, over een toverland waar je door een onzichtbare poort kon binnengaan."
In zijn militaire diensttijd smeedt Schuil plannen om samen met een dienstmakker, Bob Hoonakker, ooit samen een tocht naar Ierland te maken, maar zoals zoveel plannen verzandt ook dit in de tijd. Van Hoonakker krijgt hij nog wel een ansichtkaart uit Dublin: "Hij had een fietstocht gemaakt en stond op het punt de boot terug naar Liverpool te nemen. Het was in augustus, maar regen, mist en kou waren het enige dat hij er gezien en meegemaakt had."
Veel jaren later, Schuil leunt al tegen de middelbare leeftijd, is hij nog steeds niet bevrijd van het verlangen. Als leraar Engels vertelt hij op een keer zo enthousiast over het werk van Yeats, dat er vanzelf een plan ontstaat om een door hem vertaald stuk van deze schrijver op school op te voeren. Het wordt een ramp, de Ierse dichterlijke verbeelding slaat niet aan, het scholierenpubliek antwoord met gejoel en gelach:
"Ik liep zonder na te denken het toneel op en keek de zaal in. Het werd direct stil, want niemand wilde iets missen van wat nu komen ging. Overal zag ik lachende gezichten. De ouders en de leraren op de voorste rijen keken naar de grond, behalve de rector die spottend naar mij opkeek. Daar had ik dan toch mijn verrassing. Zijn blik hield ik vast terwijl door mijn hoofd ging wat ik moest zeggen: dat we liever voor tien geïnteresseerden het spel opnieuw wilden beginnen dan doorspelen voor deze zaal. Maar ik zei slechts, zacht en duidelijk, tegen de ironische glimlach van die rector: 'Tuig'"
Een nieuw contact met Bob Hoonakker, die intussen een wat louche makelaar in onroerend goed is geworden, stelt hem in de gelegenheid zijn leraarschap te beëindigen. Hij vertrekt naar Ierland om voor Hoonakker te bekijken of een te koop staand landgoed in Kilmartin geschikt zou zijn voor toeristische uitbating. In zijn bagage de erfenis die zijn vader hem naliet, een pak dichtbeschreven velletjes oud-Iers, met het jaartal 1798 en ondertekend door Kelly. Een voorvader, of een veilingaankoop van zijn romantische vader, dat is de vraag waarmee hij op pad gaat.
Onderweg maakt hij kennis met het meisje Maureen, dat met een wetenschappelijk team op weg is naar Kilmartin om vast te stellen of er in Lough Cloon een reuzenzeeslang huist. En voor hij het weet zit hij middenin de plaatselijke intriges rondom het te koop staande landgoed: een groep die onder leiding van de oude pastoor Cooney elke nieuwe invloed wil weren, en de telefonisch aanwezige Hoonakker die er met behulp van omkoopbare plaatselijke politici een toeristisch oord van wil maken. Schuil kiest voor het oude land en voor zijn idylle met Maureen en strandt temidden van het uitbrekende geweld op een klein eilandje in Lough Cloon, wachtend op zijn geliefde.
Vlek in het meer is een los geconstrueerd verhaal dat afwisselend in de ik-vorm (vóór de reis) en hij-vorm (vanaf de start) verteld wordt. Dat variërend vertellersperspectief maakt een wat onnodige indruk, Van der Vegt komt ook niet ver in het uitdiepen van zijn karakters, en laat nogal wat nieuwsgierigheid onbevredigd: waarom ging Schuil pas zo laat in zijn leven naar dat eiland waarvan hij al zo lang droomde, wat hield dat oude manuscript in dat hij erfde, hoe liep het allemaal eigenlijk af (open einden kunnen tergend zijn).
Maar al lezend merk je dat het verhaal eigenlijk alleen een kapstok is voor Van der Vegts verlangen om te schrijven over het zachte, regenachtige land met de laaghangende wolken, de harde en zachte contouren van rotsen en heuvels, de geheimzinnige stilte van bossen en meren. Daar schrijft hij over in fraaie aquarellen:
"Schuil verbaasde zich over de stilte van het meer, over het donkere water dat af en toe rilde onder een windvlaag, maar waarin geen stroming te zien was. de oever aan de overkant was steil en daarachter was hoog en ruig heuvelland. Hoewel de zon nog uit een wolkenloze hemel scheen, verontrustten dit zwarte meer en het omliggende landschap hem. Er was niets te horen, er bewoog niets, zelfs geen vogel."