Jan Gerhard Toonder - De dronken kanarie (1975)
(Recensie van Hans Vervoort in Vrij Nederland, 05-04-1975)
Een Toonbare Causerie
Over Jan Gerhard Toonder moet altijd even gemeld worden dat hij de broer is van Ollie B. Bommel en lange tijd op Ibiza gewoond heeft of er misschien nog wel woont. Eventueel zou je nog een grapje kunnen maken over de Nederlandsche bank betaalt aan. Toonder heeft een slordige twintig boeken moeten schrijven voordat ik er één las, het is dieptreurig, maar dit soort dingen moet je eerlijk bekennen, vind ik. Het heeft natuurlijk wel het voordeel dat ik geheel fris tegenover Toonders schrijversschap sta, en de kennismaking is me uitstekend bevallen. De dronken kanarie is géén roman of verhalenbundel, maar een lange causerie, losjes onderverdeeld in elf hoofdstukken.
Het is moeilijk om vast te stellen wat Toonder nu eigenlijk precies wil betogen, maar het gaat vooral om de absurditeiten van het Leven als Zodanig, lijkt me, en dat is een zeer ruim kader waarbinnen hij allerlei anekdotes, wetenswaardigheden, eigen ervaringen en opinies kwijt kan. Dat gaat nogal van de hak op de tak, zodat de schrijver af en toe zichtbaar - maar niet zonder moedwil - de draad kwijtraakt als hij in een verhaal is beland dat hem automatisch doet denken aan een ander verhaal dat eigenlijk niets met het betoog te maken heeft, maar te mooi is om te laten schieten. Enkele pagina's verder herneemt hij zich dan bijvoorbeeld met een resoluut 'dat verhaal over Berlijn moet even af anders blijft er een verkeerde indruk over', en vat de draad van het verhaal weer op.
Deze losse trant leidt tot een boekje dat nergens stagneert en waarin Toonder ondanks de ironische toon toch nog veel weemoed en bitterheid kan lozen. Schrijftechnische huzarenstukjes ontbreken niet. Zo slaagt hij erin om een nachtuitzending van Hilversum III (Joop van Tijn vraagt bekende Nederlanders wat ze deden op het moment dat ze hoorden dat Kennedy vermoord was) te combineren met een beschrijving van de inhoud van een Amerikaanse bestseller die hij tijdens de uitzending leest, en daartussendoor nog wat eigen herinneringen te verwerken.
Ik mag natuurlijk geen verkeerde indruk wekken. Dit is geen boek dat als een bom zal inslaan, niet gemist mag worden, je leven op een nieuw spoor zet. Het is gewoon een erg leesbaar boek, een personality show van iemand die na 60 jaar leven wel wat te vertellen heeft. En voor wie net als ik het proza van Toonder nog niet kende is het volgende voorbeeld misschien nuttig:
'Dat wat ik daarnet over Mussert schreef moet ik even afmaken, want ik heb eens een stukje film gezien van zijn executie. Die gebeurt kort na het aanbreken van de dag op een miserabele binnenplaats waar de zon nooit doordrong - dat kon je zien - en waar geen grasspriet kon groeien. Terwijl hij door een grote marechaussee tegen de muur gezet werd, leek hij weinig meer op het vieve kereltje dat in zijn zwarte uniform zo parmantig kon stappen, de hand omhoog, toegejuicht door de duizenden zwarthemden op het Museumplein. Hij was nu een kleine man, moedeloos, in een verfrommeld burgerpak. God, wat hadden we een hekel gehad aan die man. Toen ze hem ruim een maand na de bevrijding eindelijk vonden zat hij bij kennissen thuis in een armstoel aardbeiden met room te eten. Het was aardbeientijd. Nu had hij zijn treurig proces achter de rug en al een hele tijd in de gevangenis gezeten, een deel daarvan allen maar om op deze ochtend te wachten. Nadat hij tegen de muur was gezet, stapte de grote marechaussee opzij, en we kregen een close-up van hem te zien. Hij had niet geslapen die nacht, dat was duidelijk, en hij had zich 's ochtends niet geschoren. Je vroeg je af of de gevangenis -autoriteiten hem dat niet aangeboden hadden, om tenminste gladgeschoren dood gemaakt te worden, maar msschien had niemand dat de moeite waard gevonden, hij ook niet. En toch, je kon zien dat hij nog even zijn best deed. Hij ging wat rechter staan en probeerde zijn gezwollen oogleden wijder te sperren, zijn mond vastberaden te trekken. Dat met die mond werd niets, dat werd zo'n valse zenuwglimlach als Oswald ook op zijn gezicht had net voordat Ruby hem dood maakte. Het was een brede mond. Nu hij de lefpet niet op zijn kalende, te korte hoofd had, leek hij eigenlijk op een kikker, en dat was het laatste dat we van hem zagen. Het schieten en het vallen en zo, dat hadden ze van de film afgesneden. Waar je mee wegkwam, eigenlijk, dat was het beeld van die marechaussee met zijn sjako met kokarde, en glinsterende nestelkoorden krijgshaftig op de stoere, met zilveren tressen versierde borst; een heel grote man, die dat burgertje op zijn plaats zette.'