1header_hansvervoort.jpg - Marijke Höweler – Ernesto (1984)

Welkom op de website van Hans Vervoort

Marijke Höweler – Ernesto (1984)

(Recensie van Hans Vervoort in NRC Handelsblad, 08-06-1984)

 

 

Derde roman van Marijke Höweler: solidair met de sukkels



"Van geluk gesproken", zei Leo om de stilte een beetje op te vullen. "Wij hebben ook wat nieuws: Rosa's boek wordt uitgegeven, dus bij ons schijnt de zon, niet waar, Ernesto?"

In deze slotzin van Ernesto, Marijke Höwelers nieuwste boek, zijn de titels van beide voorgaande romans verwerkt. En dat komt goed uit (om een favoriete zinswending van de schrijfster te gebruiken) want ze horen bij elkaar.
In Van geluk gesproken werd een begin gemaakt met de kroniek van de families Wilbrink, De Zeeuw, De Bruin, Kwispel en wat aanhangende personages. Liefde en verdriet in professoraal milieu en op bouwvakkersniveau, daar kwam het globaal wel op neer.
Wat lezers en recensenten vooral beviel was de opgewekte no-nonsense toon waarop Höweler vertelde over de wederwaardigheden van haar menagerie, telkens wisselend van scène als de dreiging van echte geïnvolveerdheid zou ontstaan: kom jongens, we gaan nu even naar een àndere sukkel kijken. Wie zal ontkennen dat het heerlijk is om eens samen met een zelfverzekerd auteur van bovenaf te kijken naar het gezwoeg van de mensjes daar beneden? Je herkent de bewegingspatronen, je herkent de motieven, maar vanaf die grote hoogte krijgt het een kleinheid die het makkelijk maakt er meewarig om te glimlachen. En je hoeft je goddank met niemand te identificeren, dus het lezen doet geen pijn.

De enige figuur die zich in deze roman aan de ironische aanpak van de schrijfster onttrok was het meisje Mattje dat (erfelijk belast) in de echte gekte belandde en zelfmoord pleegde, na een kind van ladykiller Leo de Zeeuw ter wereld gebracht te hebben. In de persoon van Martje vond Höweler een type dat zij niet kon of durfde volgen, een fenomeen waar mee elke verhaalschrijver kampt en dat - als de gok gewaagd wordt - het beste oplevert dat de auteur in zich heeft. Höweler deed het half en zegt erover (Opzij, juni '84) in een wat kribbig gesprek met Hannemieke Stamperius: "Wat ik een beetje een taai type vind, dat is die Martje, die was eigenlijk te neurotisch om boeiend te zijn." En de haan kraaide voor de derde maal. In dat interview wordt duidelijk dat Höweler - als psychologe beroepshalve bezig met kneusjes - sterk behoefte heeft om eens goed de draak te steken met zieligdoenerij en ik-zucht. En dan kan je niet veel doen met een persoon als Martje die zònder aanstelleritis de ondergang induikt.

Ergens in Ernesto wordt opgemerkt dat de personages in een boek nooit intelligenter kunnen zijn dan de schrijver. Datzelfde geldt natuurlijk voor de emotionele diepgang, en Höweler houdt zichzelf op dat punt héél kort. In het tweede deel van haar drietal, Bij ons schijnt de zon, trok zij de lijn consequent door. Professor Leo de Zeeuws egocentrische moeder speelt er een hoofdrol in, de moederbinding van Leo en zijn zuster Wiesje gaat door de mangel, twee homo's met ondernemingslust leveren de proletarische variant en vele andere nieuwe en vertrouwde personages zorgen voor een ruime selectie van case stories.

 

Niemand is wijzer geworden 

Ernesto is aangekondigd als het slot van dit drietal romans. Het speelt ruim twintig jaar na het eerste boek, maar niemand is wijzer geworden. Ernesto, de in Italië door zijn grootvader opgevoede zoon van Leo en Martje is nu student in Nederland en staat voor zijn doctoraal. Hij raakt verliefd op professor Louise de Winter die (hem onbekende) dierbare herinneringen heeft aan zijn grootvader. Als de twee zoons van Louise van een berg vallen gebruikt Ernesto de begrafenis om in dieper contact met haar te komen en de daaropvolgende affaire helpt hem nog aan een baantje óók. Kwam dat even mooi uit! Leo de Zeeuw is een tamme leeuw geworden die nog maar zelden vreemde gaat en vervroegd pensioen overweegt. Hugo, de ex-echtgenoot van Wiesje, blijkt een botte egoïst met alcoholische en homofiele neigingen, waarmee hij Ernesto lastig valt.
De familie De Bruin wordt door een auto-ongeluk gehalveerd, maar Truus redt zich wel. Rosa is haar hoogleraarsbaantje vrouwenstudies kwijt en schrijft een boek waaruit zij Leo vorleest. De citaten komen letterlijk uit Van geluk gesproken en zo geeft Höweler zichzelf in de persoon van Rosa een plaats in haar eigen verhalen, één met de andere sukkels. Een daad van solidariteit, maar Rosa was de perfecte nuchterheid, dus niet erg riskant als alter ego. Aan het slot van het boek komen alle belangrijke personages nog eens bij elkaar om Ernesto's doctoraal te vieren. Open doek, bloemen, bis-geroep.

Deze samenvatting is vermoedelijk alleen te begrijpen voor wie één van de eerdere boeken las, en dat komt omdat er eigenlijk weinig samen te vatten valt. Net zoals de beide voorgaande boeken bestaat Ernesto uit een aaneenschakeling van goed getimede anekdotes en taferelen, een staalkaart van de vele dwaasheden die mensen begaan. Meer pretendeert Höweler niet en wat ze wil doet ze goed. De boeken lezen als een trein en ze heeft een eigen ironische toon. Voorzover je als lezer soms struikelt is het alleen over wat al te ingewikkeld-komische zinsneden, een overdaad aan regieaanwijzingen in de dialoog ("knikte hij instemmend, vroeg hij ijverig, weerde hij af") en herhaalde misselijkheid als de personages in de problemen komen.

Men mag de drie delen ook niet lezen als een hechte triologie, ze maken eerder de indruk van een al schrijvend ontstaan feuilletonverhaal. Sommige personages verdwijnen zonder duidelijke reden (bijv. Martjes broer Martijn), anderen treden op met een voorgeschiedenis die in een eerder deel vermeld had moeten worden (Louise de Winter bijvoorbeeld).

Verwikkelingen
Al lezend had ik steeds het gevoel dat ik iets herkende in Höwelers aanpak. Familie Doorsnee, Pension Hommeles, Zeg 'ns AA, daar heeft het mee te maken. Verwikkelingen is het trefwoord, ironie de toon en scènewisseling (de stem van Wim Ibo: en nu, waarde luisteraars, verplaatsen we de microfoon naar...) de manier om discreet te vertrekken als de kans op echte geïnvolveerdheid te groot wordt. Net zoals in deze en andere RTV-series werkt ook Marijke Höweler succesvol met een tweedeling van sociale bovenlaag en onderlaag. De problemen van hoogleraren en hun spruiten worden afgewisseld met de rondborstige dramatiek van de werkster en de klusjesman. Het elitair getob en de nerveuze misselijkheid vindt z'n tegenpool in de snelle emotionele spijsvertering van de lager geschoolden.

De twee milieus raken elkaar wel (in Ernesto zelfs frontaal per auto) maar hebben geen echt contact met elkaar. Het enige dat ze in Höwelers verhalen gemeen hebben is de verbazing over het feit dat (alcoholische) vloeistoffen niet meebewegen als het glas peinzend rondgedraaid wordt. Die constatering is een running joke in de verhalencyclus en heeft (wie weet) mogelijk zelfs een symbolische betekenis: de mens verandert niet in de merry-go-round. Helaas draait pils wèl mee met het glas en dat werpt schaduwen op Höwelers bekendheid met wat er in het gewone volk omgaat.


Maar laat ik niet zeuren. Binnen haar zelfgekozen beperkingen heeft Marijke Höweler nu drie keer een boek geschreven dat vanaf de eerste pagina boeit. Men kan alleen hopen dat zij een volgende keer buiten de beperkingen treedt, want er zijn redenen genoeg om te veronderstellen dat dat nog heel wat betere resultaten zal opleveren.