Koos van Zomeren - Het verhaal (1986)
Recensie van Hans Vervoort in NRC-Handelsblad, 26-09-1986
Ooms zelfmoord: roman van Koos van Zomeren
Na een hele reeks thrillers geschreven te hebben, verraste Koos van Zomeren in 1983 met de veelgeprezen roman Otto's oorlog. In 1985 volgde De Witte Prins, een politieke zedenschets over een dubbelganger van Van Agt, waarbij ik hier en daar het gevoel kreeg dat de schrijver boven zijn macht greep, en te nadrukkelijk ,een betoog wilde illustreren met een bijpassend verhaal. In Het Verhaal is dat krampachtige geheel verdwenen en het resultaat is een juweeltje van schrijfkunst.
Wat is het een genot om een verhaal te lezen waarin de schrijver zich zo thuis voelt, dat hij met achteloos gemak kan indikken en uitbreiden, de chronologie kan negeren, zichzelf kan onderbreken en becommentariëren, zonder ooit de draad van het verhaal te verliezen. Zoiets kan eigenlijk alleen bij een levensverhaal en de ik-persoon Felix Rutten heeft een zo openlijke gelijkenis met Koos van Zomeren, dat in de autobiografie van de schrijver het raamwerk moet zitten van de (al dan niet gefictionaliseerde) scènes waaruit Het Verhaal is opgebouwd.
Felix Rutten is net zoals Van Zomeren een bijna-veertiger met een journalistiek verleden en een (althans qua verkoop) nog niet erg succesvol literair heden. Hij heeft een column over natuur in een bekend landelijk dagblad en is nog steeds niet klaar met een periode in zijn leven waarin hij lid was van het leidend trio van een dogmatisch-linkse partij (Van Zomeren is mede-oprichter van de Socialistische Partij, die hij na vijf jaar verliet). Het bericht over de zelfmoord van zijn naamgenoot en oom, roept een reeks herinneringen wakker waarbij het ene tafereel het andere in gedachten brengt, en de chronologie er niet meer toe doet.
Oom betekent familie , en familie wekt herinneringen aan de verjaarsbijeenkomsten en aan de drie vrouwen die hem in die jaren successievelijk daarheen vergezelden.
En dat doet weer denken aan de keer dat oom Felix langs kwam toen de eerste vrouw een weekend weg was en de 'bronstige sociologe' die haar zou opvolgen in zijn bed lag: "Ik geneerde me. Nog steeds hing de ongewisheid over het doel van zijn komst in de lucht. Zo stonden we een tijdje zwijgend tegenover elkaar. Toen keek hij omhoog. Hij zag, net als ik, de blote voeten van Steffie wegglippen in het trapgat. 'Kom nog eens langs' riep ik hem na over de galerij."
Oom Felix was de klassieke torenhoge oom waar de jonge Felix tegenop keek, een onderofficier met een formidabele snor, met een petstreep op het voorhoofd en een stem 'die hij gewoonlijk slechts verhief om een borrel te bestellen: stenig, duister, dwingend'. Hij was de eerste die de jonge Felix het gevoel gaf een persoon te zijn, hun wekelijkse schaakavondjes waren daarvan het bewijs ('Hij was beresterk met pionnen en torens, maar verknoeide het vaak met zijn lopers. Diagonalen waren hem een gruwel'). Oom Felix koopt zelfs een schaaktafeltje voor hun matches, maar als de jonge Felix het meisjesgezelschap als alternatief ontdekt laat hij zijn oom genadeloos in de steek: "Hij borg de stukken weg in een gelakte doos. 'Volgende week weer?' vroeg hij quasi langs zijn neus weg. 'We zien wel', antwoordde ik luchtig. Zo'n pestkop was ik."
Vanaf dat moment is oom Felix een randfiguur in het leven van zijn neef, een eenzame vrijgezel die zich met drank op de been houdt en af en toe opduikt op verjaardagen en partijen. Steeds meer blijkt hij gebukt te gaan onder schuldgevoel over een My-Lai-achtige gebeurtenis die tijdens de politionele acties plaats had gevonden op Java, een wraak-actie: "Varkens, honden, karbouwen, alles werd afgemaakt. Overal knetterde het vuur. In een greppel lag een hele familie, dood. En toen kwam onder die hoop vandaan...en kind, een jochie van een jaar of vijf...hij verstijfde toen hij ons zag staan. Keek ons aan met die onschuldige ogen en draaide zich plotseling om, zette het op een drafje..."
Felix maakt er een stukje over voor het partijblad De Tribune, en elders in Het Verhaal roept zijn oom opnieuw herinneringen wakker aan de periode waarin hij zijn ziel en zaligheid opofferde aan de partij. Het zijn beschamende, bittere herninneringen, die met cynisme worden verteld. Het komisch hoogtepunt daarvan is de scène waarin het leidend driemanschap het overspelige liefdesleven van 3 partijgenoten hardhandig ordent: "Wat vroeg het patijbelang ? Uiteraard was het functioneren van Bert belangrijker dan het orgasme van Yvonne, hij behoorde tenslotte tot het kader".
Eenzame oom Felix gaat tenslotte ten gronde aan zijn schuldgevoel en verlaat de wereld in koloniale stijl. "Hij zette de klewang klem tussen de schuifdeuren en reeg er zijn ingewanden aan. Vraag me niet hoe hij dat voor elkaar gekregen heeft, want ik kan het me absoluut niet voorstellen". Neef Felix wijdt er een stukje aan in zijn krantenrubriek en gaat op zoek naar de historische werkelijkheid. Hij stuit dan op het ernstige vermoeden dat oom 'het verhaal' verzonnen heeft of overgenomen van een ander, misschien als poging om aandacht te krijgen. Maar uiteindelijk werd het zo/n realiteit dat hij er de consequentie uit trok: zelfmoord om wat eigenlijk fictie was.
Een overvol verhaal voor slechts 131 pagina's, maar dankzij de trefzekerheid van de schrijver is er alle ruimte voor en is er zelfs plaats voor ornithologische terzijdes, en lichtverwijtende kanttekeningen van zijn vader bij het manuscript: "Notities van mijn vader, onbeholpen met de linkerhand geschreven: 'Alsof ik jullie zo vaak geslagen heb'. Dat heeft er niks mee te maken, pa."
Een juweel van een boek, dat gaat over het leven en dood; over geloof, hoop en liefde, en over de twijfel aan de zin van dat alles. En dat geschreven in een stijl die ruimte biedt voor ironie, wrevel en melancholie . Wie wil er nog méér?