1header_hansvervoort.jpg - Duco van Weerlee - Indische koortsen (1988)

Welkom op de website van Hans Vervoort

Duco van Weerlee - Indische koortsen (1988)

Recensie van Hans Vervoort in Vrij Nederland, 29-04-1989





Het gras is nergens groener



Oost West, Thuis Best is de onuitgesproken teneur van vrijwel alle reisliteratuur. Het gras is niet groener achter de horizon, het is blauw of rood, het is eigenlijk geen gras. De bewoners van vreemde landen lijken op mensen, en soms krijg je het gevoel dat ze het ook zijn. Maar bij nadere bestudering rijst grote twijfel en hoe langer de reis, hoe groter de zekerheid dat ze in elk geval niet zijn zoals je zelf bent. En dat ze ook geen enkele behoefte hebben om zo te worden. Dat schept verwarring: wie is er méér mens? Alle verslagen van reizen door vreemde landen gaan dan ook uiteindelijk over een vergelijking van normen en waarden, en eindigen meestal in een tevreden thuiskomst. Na enige tijd overvalt de reiziger daar toch een verontrustende heimwee - hij is niet meer helemaal wie hij was, en past niet meer in zijn vroegere culturele jasje.

Nederlands-Indië en tegenwoordig Indonesië is zo'n vervreemdend buitenland. Een paar honderd jaar hebben Hollanders daar gewoond en rondgereisd en veel boekenplanken gevuld met de verslagen van hun ervaringen. De Brieven van Willem Walraven vind ik nog steeds het mooist, het gevecht van een oprechte Hollander tegen het noodlot dat hem in de jaren twintig zonder retourbiljet in Nederlands-Indië bracht. Hij trouwde er met een Javaanse, kreeg vele Indische kinderen, werd journalist en schreef in lange brieven zijn heimwee op naar Dirksland, zijn haat tegen de koloniale maatschappij en zijn vertwijfeling over vrouw en gezin van wie hij hield en die van hem hielden, maar met wie hij als Hollander toch nooit echt contact had. Walraven overleed in een Japans interneringskamp en dat was een verlossing, hij was te veel een mens van twee werelden geworden om ooit ergens gelukkig te kunnen zijn.

Na de soevereiniteitsoverdracht (1949) ontstond een situatie waarbij Nederlanders niet welkom waren in Indonesië en pas eind van de jaren zestig werd het contact hersteld. Vele sentimental journeys volgden en dus de bijbehorende reisboeken.



Groepstirannie 

Indische koortsen van Duco van Weerlee is het begin van een nieuwe boekenplank: hedendaagse Hollanders in contact met Indonesië. En we boffen. Het is mij nooit duidelijk geworden waarom, maar de 'Indische bellettrie' heeft sinds Multatuli altijd het kenmerk gehad van een heel directe schrijfstijl , zonder literaire franje. Duco van Weerlees bundel past geheel in die traditie. Het reizen zelf komt bij hem niet aan de orde, hij schrijft over zijn verblijf op diverse plaatsen, in Bali, op Sumatra, op Java. En het gaat over de lieflijke en wrede wereld die Indonesië voor hem is: 'Wandelend naar Sebatu hoor ik een vriendelijk liedje zingen. Het is op het heetst van de dag en in de berm ligt de hondevanger zich in slaap te zingen. Aan de draagstok naast hem liggen twee honden met zwoegende borstkas en samengebonden muil en poten.'

Dit is Bali, een eiland dat de golven van toeristen over zich heen laat gaan zonder er wezenlijk door te veranderen: 'De Balinese variant van de Hindoe-godsdienst is als een spannend boek met veel plaatjes. Het is een geloof dat veel ruimte laat om te griezelen en te lachen. De Balinezen zijn er de godganse dag mee bezig, altijd wel moet er een offertje gebracht of een ceremonie voorbereid.' in diepere observatie: 'De hoge bevolkingsdichtheid in Bali (...) dwingt tot drastische vormen van conflictbeheersing . Iedereen is familie van elkaar en weet wat hij doet en zij laat. Alle welgemutstheid aan de oppervlakte ten spijt broeden onderhuids taaie conflicten en hartstochten, die via een strakke sociale controle - om niet te zeggen een magisch gefundeerde groepstirannie - worden ingetoomd en vooruitgeschoven. De buitenstaander merkt er niets van, maar de buitenstaander wordt sowieso geen blik gegund in de keuken van deze knus ogende maar in wezen hermetische samenleving.

Heel mooi schrijft Van Weerlee over de plaats van de bezoekende blanke in de oosterse samenleving : 'De reizende westerling is als de mooie vrouw die op haar intellectuele kwaliteiten en aspiraties wenst te worden beoordeeld maar die voortdurend ontuchtige handen moet wegmeppen die haar te na komen. (... ) "Als een Indonesiër een westerling ontmoet, ziet hij een wandelende portemonnee," zegt mevrouw W. uit Bogor, die lang genoeg buitenslands heeft verkeerd om met een on-oosterse directheid te kunnen zeggen waar het op staat.'

Gecompliceerder nog wordt de situatie voor de westerling, omdat de Indonesiër een geheel andere weg naar rijkdom voor ogen staat dan in de eerste wereld gangbaar is. 'De oosterse medemens praat en droomt over weinig anders dan de rijkdom die hem, naar hij hoopt, ooit eens ten deel zal vallen, maar daar iets voor doen, daar naartoe werken is iets heel anders. Zijn gedachten neigen meer naar een haan die toernooien wint of een lucratieve positie, hem toegeworpen door een edele weldoener.'

In de erotische contacten speelt dit (cultuureigen) opportunisme een grote rol, en Van Weerlee beschrijft het genot en de ergernis pijnlijk eerlijk, op een manier die doet denken aan de dagboeken van Hans Warren. 'Een motor stond bovenaan het lijstje, maar Lucas begreep dat dit nog even een gevoelig punt bij mij was. Dan waren er de kosten voor zijn schoolopleiding, een doktersrekening vanwege een meniscusoperatie, de verhuiskosten voor zijn oude opa die het strompelen naar het meer te bezwaarlijk werd.' 

 

Indische koortsen is een goede titel voor een bundel schetsen waarin beschreven wordt hoe een westerling verslingerd kan raken aan een land dat hij nooit helemaal zal begrijpen. Hoe hoog de ergernis ook kan oplopen, er staat veel tegenover, en Van Weerlee beschrijft beide kanten van het contact tussen Oost en West met humor en in een voortreffelijke stijl. En uiteindelijk wint toch de schoonheid:

'Op zondagochtend wordt in de kraton van Dyokyakarta een openbare dansles gehouden. Klokslag halfelf begint de gamelan te spelen en even later verschijnen de eerste danseressen ten tonele, de gestalten gehuld in veelkleurige sluiers en de ogen zedig terneergeslagen. Op de kalme, lieflijke wiekslag van de muziek ontluiken de danseressen als orchideeën in de ochtendzon. Geleidelijk aan groeit hun kracht en expressief vermogen, maar zij blijven met soepele wortels gebonden aan de dansvloer en aan elkaar. Bebrilde leraressen wandelen door het bos met de klinische blik van ervaren boomchirurgen. Hier en daar corrigeren ze een houding of schetsen ze een beweging.'