Monika Sauwer - Mooie boel (1977)
Recensie van Hans Vervoort in Vrij Nederland, 01-04-1978
Ferme woede en zelfbeklag
Ik kan het niet helpen, maar verhalen die leesbaar geschreven zijn hebben bij mij altijd een streepje voor. Als er dan ook nog wat ironie in zit en er een kop of staart aan te ontdekken valt, dan ben ik voor de bijl. Kortom, ik ben een liefhebber van wat de anekdotische richting genoemd wordt, of was het neorealisme ? Nou ja, van mensen die een verhaal smakelijk vertellen kunnen en er dan maar op vertrouwen dat de lezer er iets van meeneemt, als hij daar al behoefte aan zou hebben.
In die categorie valt zéker Monika Sauwer met haar verhalenbundel Mooie Boel. Een echt debuut is dit niet, want zo'n tien jaar geleden schreef ze al onder een andere naam Het gebied van de groene kruiden, een verhaal-met-tekeningen. Het ging over Thurber-achtige beestjes die in een te klein land woonden, zodat een komitee moest beslissen wie de Overtollige Bewoners waren die maar beter konden vertrekken. Mopperend maar vol goede moed gaan zij op pad en beleven menig avontuur, zodat geregeld een Overtollige Bewoner moet afhaken. Zo raakt bijvoorbeeld de logge Lazog in een kloof beklemd en er zit weinig anders op dan hem maar achter te laten.
'Mizog barstte in tranen uit. "Lazog", riep hij snikkend naar beneden, "heb je nog een laatste wens?" "Dat jullie allemaal de pest mogen krijgen", klonk het zachtjes uit de kloof. "De ongelukkige, hij weet niet meer wat hij zegt", jammerde Mizog.'
Sinds ik dat verhaal las zag ik verdere publicaties van Monika Sauwer met vertrouwen tegemoet. Het heeft lang geduurd, maar nu is er dan een bundel van 11 verhalen, waarvan er een paar al eerder in Het Gewicht verschenen. Ze zijn zonder uitzondering in de ik-vorm geschreven, die ik heet Monika Sauwer, en het gaat dus om episoden uit het leven van één persoon. Het zijn de avonturen in bos en veld en grote stad van een teener/twenner die alles doet wat modern is en door god verboden: links en rechts neuken, teveel drinken, zichzelf met valia op de been houden. Dat kan heel vervelende teksten opleveren, maar niet bij Monika Sauwer. Ze voelt zich duidelijk op haar gemak in een schrijfstijl waarbij woede en zelfbeklag en al het taaie ongerief van het dagelijkse leven ferm op papier wordt gezet. Maar er is geen langdradigheid en het zelfbeklag wordt prima afgebakend door ironie en agressie, via lakonieke of snijdende tussenzinnetjes. In de eerste verhalen overheerst de nederlaag. Monika is fors aan de drank en heeft last van fobieën die ze bestrijdt met méér drank en valium. Het kontakt met losse vriendjes laat te wensen over omdat die ook voornamelijk met zichzelf bezig zijn. Er moet zelfs een psychiater aan te pas komen:
'"Praat ik te vlug?" vroeg ik. Met een zucht stak hij zijn ballpoint tussen de bladen en klapte het bloknoot dicht. "Ja, neu. Tegen mijn gewoonte in noteer ik vrijwel letterlijk wat u zegt. In therapeutische gesprekken doe ik dat zelden maar er moet een rapportje over u komen voor de staf. U brengt me trouwens wat in de war. U bent hier nou" (blik op horloge) "twaalf minuten en nu zitten we al midden in de sex". Hij stak zijn tweede sigaret op. Nu eerst durfde ik hem goed te bekijken: frans-intellectueel bedoelde kop, beweeglijke neusvleugels, onafhankelijk opererende wenkbrauwen, donkere diepliggende ogen achter een randloos halvemaantjesbrilletje . Een aanzet van borsthaar zichtbaar in de hals van een openvallend kaki overhemd. "Wilt u nog doorgaan met de sex of wilt u dat liever later wat meer uitdiepen?" Daar gingen we weer. Mijn ijle verkouden stemmetje leek steeds minder uit mijn eigen hoofd te komen.'
Barst
In de tweede helft van het boek komt vaste partner Jaap wat sterker naar voren. De toon blijft relativerend, maar er zijn momenten van grote warmte, zoals op een nacht wanneer Monika wakker wordt met een forse kater: 'Ik knipte het beddelampje aan en inderdaad, daar stond hij, de braakemmer. Angstig keek ik over de rand. Leeg. Hij stond daar blijkbaar ter preventie. Mijn gedrag de vorige avond moest Jaap voldoende aanleiding gegeven hebben voor deze motie van wantrouwen. Want het was lang geleden dat hij daar gestaan had. Brako de braakemmer. (...) Op mijn borst lag een druk van enkele bakstenen. Jaap sliep op zijn zij met zijn brede rug naar me toegekeerd. Ik zoende zijn schouder en probeerde hem op zijn rug te trekken. Op zijn rug was hij heel wat platter en ontstond er niet zo'n tochtsleuf tussen ons in. Hoewel we duizenden guldens besteed hadden aan het isoleren van onze nieuwe zolder voelde ik toch een gemeen koude luchtstroom. Ik begon om extra dek te rukken en Jaap trok grommend terug. "Kun je niet op je rug gaan liggen schatje," vroeg ik met nadruk.
"Goed". Hij kantelde zowaar en lachte in zijn slaap. Mijn eigen schat! Ik zoende hem op zijn mond en hij zoende terug. "Teder, teder engelenbeertje", zei ik en kuste zijn lippen nog eens met grote voorzichtigheid. "Glatsjk, balutsjk", zei hij glimlachend . Ik keek naar zijn rand van de bedkuip. Geen russische literatuur maar "Een liefde van Swann" van Marcel Proust. Die jongen las wat af. Naast het grasgroene omslag lag de ijzerdraadplastiek die hij iedere ochtend op zijn hoofd zette. Eén glas van de bril was al maanden gebarsten. Over vervanging werd wel steeds gesproken maar we hadden het nog niet eens kunnen worden over een nieuw montuur. Bovendien beweerde Jaap geen last te hebben van de barst. Hij had nooit ergens last van, behalve van mij en van vuile sokken. Als ik er niet was zou hij in koelen bloede een jaar lang dezelfde onderbroek aantrekken. Die bril, ik haatte hem op onaardige gronden. Maar ook omdat Jaap de gewoonte had hem bij tijd en wijle omstandig schoon te likken en hem daarna met een uit de broek getrokken slip T-shirt langzaam droog te wrijven
Naast eigentijdse herinneringen bevat de bundel ook een paar onthutsende verslagen van de jongemeisjes-wereld op school en droomintermezzo's (enge dromen, komische dromen, en het verleiden van W.F. Hermans dat ik liefst bij de enge dromen zou plaatsen maar misschien toch aparte vermelding verdient).
Een hoogtepunt is ook 'dossier Alfred', een verhaal vol wel en niet verzonden brieven aan de vader van Jaap, voor welke oudere heer (die nog een aardig partijtje tennis neerlegt) Monika een moederlijk erotisch gevoel ontwikkelt. Een niet verzonden brief met hotel-slippertje-fantasie:
'We smijten je pak niet zomaar in een hoek. Nee hoor, dat komt keurig aan een knaapje te hangen. En aan grote witte onderbroeken en visnethemden neem ik in jouw geval dan maar eens geen aanstoot. Ik wil je zachte buik tegen me aanvoelen, je grijsbehaarde borst kussen, voorzichtig je zak kneden, ertegen blazen als je dat op prijs stelt. Ik zal je nog steeds maar halfstijve geslacht tegen mijn klitoris wrijven en heel erg klaarkomen. En ook bij jou zal het wonder gebeuren, Alfie, heus waar. Daar staat hij, kaarsrecht overeind! Ik zal heel lief en nat en wat je maar wilt voor hem zijn. Ga je een beetje huilen als je klaarkomt? Ja doe maar, mag best, is op gerekend.'
Geen gezeur verder, dit is grote klasse en wie er anders over denkt verdient niet beter. Het enige bezwaar dat ik tegen de bundel heb is de foutieve plaatsing van het eerste verhaal, een droog en wat opschepperig verslag van een uurtje ongecompliceerd neuken met een passerende puin-verhuizer. Dit begin is verkeerd, want zo'n eerste verhaal geeft de toon aan, en de ik-figuur zit juist heel wat aardiger en ingewikkelder in elkaar dan deze introduktie aangeeft. Verder staan er nogal wat storende zetfouten in het boekje. Maar dit is krentenwegerij die niemand mag beletten om deze bundel te kopen en te constateren dat ik gelijk heb: we hebben er weer een goed boek bij.