1header_hansvervoort.jpg - Dido Michielsen – Engel en kinnari (2022)

Welkom op de website van Hans Vervoort

Dido Michielsen – Engel en kinnari (2022)

 

Liefde en standsverschillen in Nederlands-Indië

rond de vorige eeuwwisseling

 

Dido Michielsen had veel succes (na een aantal biografische werken) met haar eerste roman Lichter dan ik, het verhaal van een Indonesische oermoeder (de ‘njai’) die haar kinderen, die zij had met een Hollandse man, moest laten opvoeden door anderen. Onlangs verscheen het vervolg, Engel en Kinnari, dat zich overigens ook separaat laat lezen. Misschien is dat zelfs beter, want wie haar eerste roman las, weet het antwoord op de vraag die de hoofdpersoon in deze tweede roman bezighoudt.
Die hoofdpersoon, Louisa, en haar zus Pauline, zijn Indische meisjes van wie de Hollandse vader naar Nederland is vertrokken en hen heeft achtergelaten als pleegkinderen bij een hem bekend echtpaar. Hun Javaanse moeder kennen ze niet. Ze zijn schoolgegaan bij strenge nonnen en op hun dertiende en vijftiende jaar uitgehuwelijkt. 

 

Verlangen naar de oermoeder

Het verhaal begint in 1900 als Louisa met haar man J.A. (ze noemt hem naar zijn voorletters omdat haar dat doet denken aan het geluid van ezels) verhuisd is van Batavia naar Buitenzorg, de standplaats van de Gouverneur-Generaal. J.A. is Controleur 2e klas bij het Binnenlands bestuur en in die functie veel op pad. Louisa vindt het een saaie stad, vol statusbewuste ambtenarengezinnen. Zij is inmiddels moeder van drie tieners met wie het contact moeizaam is. Ze haat haar twintig jaar oudere Indische echtgenoot en verlangt naar haar Javaanse moeder die zij nooit gekend heeft.  Dat laatste begrijpt niemand in haar omgeving: Indische mensen willen hun oermoeder, meestal een inheemse ‘njai’, altijd zo snel mogelijk vergeten. Louisa heeft meermalen aan haar pleegouders, oom Arnold en tante Lot, gevraagd wie haar moeder was, maar die hebben dat nooit willen zeggen. Oom Arnold zelfs niet op zijn sterfbed, daar waakte tante Lot voor.
Zus Pauline woont op Sumatra met haar man en kinderen en heeft geen problemen met haar bestaan als Indische vrouw. Aan haar kan Louisa haar onvrede wel per brief kwijt. En die onvrede is groot en knaagt aan haar. 

 

Ontsnappen middels boeken

In Buitenzorg treft Louisa Cato, een Indische vriendin uit de tijd dat ze op de nonnenkostschool zaten. Toen was Cato een brandal, een rakker, maar nu ze getrouwd is met een totok (blanke Hollander) die een hoge post in het gouvernement bekleedt, is ze een heel ander mens geworden, zeer klassenbewust en pijnlijk ondergeschikt aan haar horkerige man. Soms ziet Louisa tijdens gesprekken nog een glimp van haar oude vriendin terug, maar steeds vaker krijgt ze de indruk dat Cato zich boven haar verheven voelt door haar huwelijk met een totok.
Om de Buitenzorgse verveling te verdrijven neemt Louisa een leestrommel en probeert met enkele Indische vrouwen uit de buurt een leesclub te beginnen. Om vervolgens te ontdekken dat die vrouwen niet geïnteresseerd zijn in literatuur. De één wijdt zich liever aan haar gezin, de ander ziet het lezen alleen als een middel om status te verwerven, de derde houdt zich overal buiten.

Louisa komt pas tot leven als de al wat oudere en rijke Chinese vrouw Yoe Leng naast haar komt wonen, vergezeld door een knappe Javaanse secretaris die zij ‘Pang’ noemt (afkorting van Pangeran, een adellijke titel die hij mag dragen). Ondanks de waarschuwing van haar man dat zij niet moet omgaan met zo’n Chinese, want die hebben een lage status, bezoekt Louisa haar buurvrouw vaak. Als deze haar vraagt mee te gaan voor een bezoek aan Pekalongan op Midden-Java waar zij een batikbedrijf heeft, doet zij dat maar al te graag (J.A. is dan op reis en kan het niet verbieden). 

 

Een affaire

Hier verandert het verhaal van een opeenstapeling van ergernissen en onderdrukte woede van toon. Louisa wordt tijdens die reis van het ene moment op het andere verliefd op de mooie Javaanse secretaris die haar bekent liever niet bij zijn bijnaam Pang genoemd te willen worden en eigenlijk Dimas heet. Hij gedraagt zich als een echte heer, maar laat haar wel weten waar zijn slaapkamer is. En de betoverde Louisa gaat daar op een avond naar binnen en leert er de echte liefde kennen.
‘Dimas is man en vrouw tegelijk, hij streelt en masseert haar overal, maar schroomt niet om zijn eigen verlangens na te jagen en te tonen. Hij daagt haar uit hetzelfde te doen. Ze ontdekt dat haar plezier niet alleen in haar borsten en tepels te vinden is, maar evengoed in haar tenen en vingers. Haar nek, haar rug, billen en knieholten zijn onontdekte gebieden, elke centimeter tussen haar benen is vatbaar voor ongekende sensaties.’

Na terugkeer in Buitenzorg bezoekt Louisa Dimas vaak clandestien in het buurhuis. Dat geluk duurt enige tijd, maar dan volgt de harde werkelijkheid: Dimas kondigt aan te vertrekken om lid te worden van een groep Indonesische intellectuelen die een betere behandeling van de inheemsen willen eisen bij de overheid. En Louisa wordt op het matje geroepen door Cato en haar man omdat bekend is geworden dat zij zich afgeeft met de Chinese Yoe Leng. 

Als Yoe Leng en Dimas uit haar leven vertrokken zijn en Louisa weer moet wennen aan haar leven met haar man J.A. kantelt er iets in haar gevoelens voor hem. Uit het gesprek met Cato en haar man heeft ze begrepen dat die vanuit grote hoogte neerkijken op haar Indischman J.A., die wel goed is in zijn vak maar het toch nooit verder zal brengen dan Controleur 2e klas. Ze kijkt nu met  andere ogen naar hem, ziet hem als een ook in het leven teleurgestelde halfbloed. Als hij overlijdt, na als hartpatiënt enkele jaren door haar verzorgd te zijn, vertelt  een Javaan bij zijn overlijden dat J.A. één van de weinige ambtenaren was tegenover wie de inheemsen zich durfden te uiten. Dan krijgt zij spijt dat zij hem zo gehaat heeft: hij was meer een lotgenoot dan ze dacht.

 

Haar bestemming

De kennismaking met het boek Door Duisternis tot Licht van Raden Adjeng Kartini brengt nieuw leven in haar. Ze opent een kostgangersbedrijf in Batavia. Het contact met Yoe Leng en Dimas wordt hersteld. En ten slotte brengt het overlijden van tante Lot, haar pleegmoeder, het antwoord op de vraag die haar leven al zo lang beheerst: wie was mijn Javaanse moeder? Dat antwoord kan hier niet onthuld worden maar bepaalt wel de rest van Louisa’s leven. Het verhaal eindigt in 1942 als Japan de kolonie bezet heeft en iedereen met gemengd bloed min of meer zelf kan bepalen (want het is niet te controleren) of hij méér dan vijftig procent Nederlands bloed heeft, en dus als Nederlander de interneringskampen in moet, dan wel meer dan vijftig procent Indonesisch bloed en daar buiten mag blijven. Welke keuze Louisa maakt laat zich raden.

Dido Michielsen heeft zich goed verdiept in de bijzonderheden van het leven in Nederlands-Indië rond de vorige eeuwwisseling tot diep in de jaren dertig. Geen detail van kleding, gedrag of gewoonten in het Nederlands-Indië van die tijd blijft onvermeld en dat gaat wel eens ten koste van de vlotheid van het –  overigens goed geschreven – verhaal. Maar voor wie precies wil weten hoe het was in ‘Tempo Doeloe’ is dit natuurlijk eerder een voordeel dan een nadeel.

(Deze recensie verscheen op de site van Literair Nederland, 28 november 2022)