Frank Vermeulen - Over Indië (2023)
De laatste ooggetuigen
Ze stonden in de jaren 2020 – 2022 elke maand een keer op de achterpagina van de NRC: de interviews die Frank Vermeulen had met zeer bejaarde oud- Indischgasten. De oudste was ruim 100 jaar, de jongste ruim 80. Het was echt hoog tijd om degenen aan het woord te laten die nog echt de koloniale vooroorlogse tijd hebben meegemaakt. Eigenlijk al te laat want zelfs de oudste geïnterviewde was pas 24 toen de oorlog uitbrak die alles veranderde. En zijn jeugd vond plaats in de crisisjaren 30 die ook in de Oost voelbaar was. De mooiste Tempo Doeloe-jaren waren toen eigenlijk al voorbij.
Maar deze bundel geeft in elke geval goed weer hoe de laatste generatie die opgroeide in Nederlands-Indië het leven geleefd heeft. Als een continue strijd kan de conclusie zijn. Indië had, net zoals Nederland een verzuilde standenmaatschappij, al werden hier de zuilen niet bepaald door de godsdienst maar door de huidskleur. In volgorde van status: Indonesiërs, Vreemde Oosterlingen (Chinezen vooral), en Europeanen. Waarbij de laatste zuil nog weer gesplitst was in volbloed Europeanen en halfbloeden. Binnen de zuilen waren er rangen en standen. Bij de geboorte kreeg iedereen zijn plaats en wie daar geen genoegen mee nam had maar één mogelijkheid: door hard te werken en gebruik te maken van alle mogelijkheden die het lot je toe wierp kon je – met een beetje geluk – hogerop komen. Maar wel binnen je eigen zuil natuurlijk.
Het merendeel van de door Vermeulen geïnterviewde personen zijn Indisch, – gemengdbloedig dus – en dan wisten je ouders al dat je in elk geval goed Nederlands moest kunnen spreken en schrijven om op de Europese School ingeschreven te kunnen worden. Dan had je de beste kans om in de maatschappij zo hoog te komen als voor jouw zuil van de bevolking mogelijk was. In de koloniale orde was dit een vanzelfsprekend gegeven waar men zich niet tegen verzette.
Toen de oorlog begon en in de kortste keren gewonnen werd door de Japanse 'spleetogen die niet konden mikken', veranderde die situatie compleet. De blanke bovenlaag verdween naar interneringskampen en het hebben van Indonesisch bloed in de aderen bood voor het eerst een voordeel: men kon kiezen of men als blanke de Japanse kampen in wilde dan wel 'buitenkamper' te worden. De meeste Indische families kozen voor het laatste, ook al betekende het dat je moest opgeven meer dan 50% 'inlander' te zijn. Ook buiten het kamp was het leven tijdens de oorlog overigens zwaar, schaarste alom, maar de Indo's kregen het vooral hard te verduren toen de vrede getekend werd maar niet kwam.
Want twee dagen ná de Japanse capitulatie riepen Hatta en Soerkarno onder druk van studenten de republiek Indonesia uit, maar de nieuwe staat had geen mogelijkheid om de orde te handhaven en in het machtsvacuum dat ontstond keerden groepen jonge nationalisten (Pemoeda's) zich met geweld tegen de buiten de kampen levende Indische families. Zij waren niet weerbaar omdat de mannen meestal nog in Japanse krijgsgevangenen-kampen zaten. Deze bloedige 'bersiap'-tijd is tot op heden een trauma in de Indische gemeenschap en leidde de uittocht naar Nederland in. De blanke kampbewoners hadden de vreemde ervaring dat hun Japanse bewakers – in opdracht van de Engelse overwinnaars – ineens hun beschermers werden tegen de Pemoeda's.
Ahoewel hun verhalen altijd dezelfde elementen bevatten (de koloniale apartheid, de oorlog, de onafhankelijkheidsstrijd) heeft iedere geïnterviewde die toch weer iets anders beleefd. Het levert boeiende lectuur op. Opvallend is het gemis aan heimwee naar Indië bij bijna iedereen. Eigenlijk niet onlogisch, want als er één groep is die het einde van de koloniale tijd bewust en met pijn heeft meegemaakt, dan is het deze.
Over wat zij meemaakten in de oorlog en de bersiap-periode zijn de geïnterviewden kort: leuk was anders. Eén voorbeeld: Corrie Haga (Batavia, 1928). Haar vader was gouverneur van Borneo en stuurde haar met een broertje en zus vlak voor de oorlog naar Malang (Java) omdat Borneo geen middelbaar onderwijs bood. De kinderen overleefden de interneringstijd met moeite. En toen hoorde Corrie van het Rode Kruis “dat mijn vader en moeder waren vermoord door de Jappen. Iemand vertelde dat hij mijn moeder in maart 1942 in Banjermasin nog voorbij heeft zien rijden achter op een vrachtauto met andere gevangenen. Handen op de rug gebonden en geblinddoekt op weg naar haar executie. Vreselijk. (…) Beiden zijn in een massagraf begraven door de Japanners. Die waren woedend omdat Nederland de oliebronnen in Balikpapan in brand hadden gestoken: alle Europese bestuursambtenaren in Borneo moesten daarom worden vermoord. Ik kon het niet bevatten. Dat we plotseling wees waren geworden, en ook de manier waarop. Ik ben ook niet in tranen uitgebarsten, Het was een te grote schok.”
De sprekende portretfoto's die fotograaf Frank Ruiter maakte van de 30 geïnterviewden zijn in museum Sophiahof (Den Haag) te zien in de tentoonstelling 'De laatste ooggetuigen'.
(Deze recensie verscheen in de krant Argus, 5 juli 2023)