Neel Doff - Keetje op straat (2021)
Een boek waar niemand ongevoelig voor kan blijven
Schrijfster Neel Doff (1858-1942) werd geboren in een dorp bij Roermond maar groeide op als derde kind in een gezin van negen kinderen, in de 19e-eeuwse armoede-straatjes in het centrum van Amsterdam. Haar vader, een blonde Fries, had haar moeder leren kennen toen hij als soldaat gelegerd was in Limburg. Als paardenknecht en aapjeskoetsier verdiende hij voor het jaarlijks groeiende gezin een magere boterham, maar verloor de moed en raakte aan de drank. Op zoek naar beter kwam het gezin in Amsterdam terecht, waar het van het ene armoedige krot naar het volgende verhuisde. Met als eindpunt dit:
‘We woonden in één enkele kamer in een slijmerig slop in Amsterdam. De zon sijpelde er nooit binnen. En als de vochtige kou in de winter het er ijselijk maakte, sloopte de zomerse klamme warmte ons. Er was slechts een alkoof bovenaan, zoals in de vissersschuiten maar dan afgesloten. Het was alsof we in een kast vertoefden. Mijn ouders sliepen in de nis onderaan; enkele van de kinderen in een hoger compartiment. De anderen op een strozak op de grond. In de hoek deed een kleine ton dienst als kakstoel van de familie. In een andere lagen de vuile luiers van de kinderen. Vervolgens afval van alles en nog wat van een miserabel huishouden. De geur van de pijp van mijn vader en de uitwasemingen van tien armelui veroorzaakten een ‘adem-benemende’ atmosfeer. Ik hoorde de luizen wandelen.’ Uit: Jours de famine et de détresse (Dagen van hongersnood en ellende)
Schrijven in het Frans
Het gezin verhuist als Neel 15 is naar Brussel, waar zij – een opvallend mooi meisje – op aandringen van haar moeder leert haar lichaam te verkopen om het gezin, en vooral haar broertjes en zusjes aan voedsel te helpen. Ze wordt later model voor schilders en beeldhouwers en leert in dat kunstenaarsmilieu Fernand Brouez kenen, zoon van een gefortuneerde Waalse notaris en de oprichter van het tijdschrift La Société Nouvelle (De Nieuwe Maatschappij). Neel, die vanaf haar vroegste jeugd alles las wat zij te pakken kon krijgen, wordt zijn Pygmalion. Ze schrijft in het blad en publiceert er een vertaling in het Frans in van Multatuli’s Woutertje Pieterse.
Maar pas jaren later, als zij de vijftig al gepasseerd is, komt zij er toe haar jeugdervaringen op papier te zetten. Dat doet ze in het Frans, de taal van het milieu waarin ze dan al decennia verkeert. In kleine fragmentarische hoofdstukjes beschrijft zij scenes uit de kindertijd van Keetje Oldema, zoals ze haar hoofdpersoon noemt. Het boek komt uit onder de titel, Jours de famine et de détresse (1911). Het wordt goed ontvangen en dingt zelfs mee naar de prestigieuze Prix Goncourt, die ze net niet wint. Met twee latere titels (Keetje in 1919) en Keetje trottin in 1921) voltooit ze de trilogie over haar leven.
Als weduwe van de jong overleden Brouez kan ze zonder geldzorgen leven. Ze hertrouwt, leidt een burgerlijk bestaan in Brussel en brengt de zomers door in een tweede huis in Genk (België). Ze schrijft nog wat losse stukken met herinneringen aan haar broers en zussen en enkele verhalen over het leven van een gezin in Genk. In 1942 overlijdt ze, 84 jaar oud.
Nederland en Neel Doff
In Nederland verschijnt in 1915 bij de Wereldbibliotheek onder de titel Dagen van honger en ellende een vertaling van het eerste deel van de trilogie, met een inleiding van de Amsterdamse socialistische wethouderr Wibaut. Maar Neel Doff blijft in de Nederlandse letteren onopgemerkt, ook al proberen literatoren als Jan Greshoff (die haar kent) daar verandering in te brengen.
In de jaren zestig herontdekt Wim Zaal haar trilogie. Hij had in 1969 het boek Nooit van gehoord: Stiefkinderen van de Nederlandse beschaving gepubliceerd, over vergeten schrijvers en andere mislukkelingen. Hij was het werk van Neel Doff tegen gekomen en erdoor gegrepen. In 1970 publiceert hij een nieuwe vertaling van de Dagen van honger en ellende, dat door critici als Wam de Moor en Kees Fens wordt geprezen als indrukwekkende weergave van een jeugd als pauper in het 19e-eeuwse Amsterdam.
Fens schrijft: ‘Het boek is opgebouwd uit kleine hoofdstukjes, waarin meestal één voorval behandeld wordt. Die hoofdstukjes doen denken aan korte filmpjes, die dan meestal wat abrupt worden afgebroken, waarna een nieuw kort filmpje begint. Er is geen totaalbeeld; het boek is een verzameling soms uitstekend geschreven kleinbeelden, die door de altijd gelijke nood toch tot een eenheid worden gemaakt.' (Volkskrant 17-11-1970).
Openhartig proza
En dat is een goede karakterisering van de wijze waarop Doff haar herinneringen op papier zette: kort door de bocht, zonder enige omhaal van woorden. Zo beschrijft ze haar ontmaagding door de hoedenmaker waar zij als loopmeisje voor werkte:
‘Een ogenblik later was hij terug, spiernaakt, en wierp zich in zijn volle lengte bovenop me. Schreeuwen kon ik niet, hij perste zijn mond op de mijne; ik voelde hoe zijn wroetende handen mijn benen van elkaar schoven… Hij drukte zich bij mij binnen… Ik dacht dat ik vermoord werd, zo’n pijn deed het. Hij gromde als een uitgehongerde hond die een bot verscheurt.’
Romans uit het begin van de vorige eeuw waren heel wat langdradiger en aanzienlijk minder openhartig dan dit proza, zeker in Nederland.
Voor een complete vertaling van de trilogie vond Wim Zaal geen uitgever, maar toen hij de boeken Keetje en Keetje trottin in elkaar schoof en er een ingekorte versie van maakt verscheen het als Keetje Tippel. En dát werd een succes, vooral dankzij de verfilming door Paul Verhoeven in 1975 met Monique van der Ven in de hoofdrol. In 2013, maakte Zaal een nieuwe vertaling, liet een paar stukken weg en voegde andere stukken toe. Zijn argument voor deze redactionele ingrepen: de herinneringen van Doff waren door haar achter elkaar opgetekend en ze deed dat vaak niet in de chronologische volgorde van de gebeurtenissen. Ook herhaalde ze zichzelf geregeld in de trilogie en sommige stukken hoorden naar zijn idee thuis in de categorie ‘wat mij nog meer te binnen schiet’.
Twee vertalingen
Voor wie dat geen goede argumenten vindt voor inkortingen verscheen onlangs de integrale vertaling van het derde deel van de trilogie Keetje trottin onder de titel Keetje op straat.
Dat Wim Zaal de delen twee (Keetje) en drie (Keetje Trottin) in elkaar schoof was vertaalster Anna Geurts een doorn in het oog, zoals ze uitvoerig uitlegt in dertig pagina’s verantwoording. Vooral ook omdat zijn inkortingen en volgorde-wijzigingen naar haar idee afbreuk doen aan ‘de spanningsboog die Doff construeerde’. Het blijkt vooral te gaan om de stukken waarin Keetje Multatuli’s Wouter Pieterse ontdekt en in gedachten met hem in discussie gaat over beider leven, Ook verwijt ze Zaal dat zijn versie van Doff’s boeken de mannenmaatschappij dient omdat hij de meer filosofisch getinte stukken schrapte en het geweld en de seksscenes liet staan.
Wim Zaal overleed op 11 oktober jl en zal dus nog net kennis genomen hebben van haar kritiek. Het is inderdaad te prijzen dat Keetje trottin nu integraal in het Nederlands te lezen is. Dit deel bevat de teksten die gaan over haar leven als jong loopmeisje (=trottin), dat hongerig en vervuild over straat zwerft en kleine baantjes heeft en het eindigt met haar ontmaagding. Maar wie de compilatie leest die Zaal maakte van beide delen leest ook het vervolg van haar leven, de beroerde tijden in Brussel als haar ouders haar dwingen om ter wille van het gezin zichzelf te prostitueren. En uiteindelijk de wijze waarop ze zichzelf aan haar haren uit de ellende trekt. En dat maakt het beeld compleet. Zo is er voor beide benaderingen iets te zeggen.
De allereerste vertaling van haar werk (Dagen van honger en ellende, vertaald door Anna van Gogh-Kaulbach) werd in de Arnhemse courant van 8/7-1915 lovend besproken met deze woorden: ‘Dit boek kan niet zonder ontroering gelezen worden; het is een boek van zoo diep-ingaand leed, van zoo sterken weemoed, dat niemand er ongevoelig voor kan blijven.’ En dat klopt na ruim een eeuw nog steeds.
(Deze recensie verscheen op de website van Literair Nederland, 25 oktober 2021)