Toon Tellegen - God onder de mensen (2021)
Eens kijken hoe het met God gaat
God is al tijdenlang aan het verdwijnen in Nederland en daarom is het goed dat Toon Tellegen eens hier en daar gekeken heeft hoe het met hem gaat. Dat heeft, met als titel God onder de mensen een boekje met sprookjesachtige waarnemingen opgeleverd dat een mooie plek verdient in het oeuvre van Tellegen. God is in de beschrijvingen van Tellegen meestal een oude man, slecht gekleed, vaak niet best gehumeurd en teruggetrokken levend. Het is bekend dat hij macht heeft over alles en iedereen, maar hij doet daar eigenlijk niets mee en het kan hem ook duidelijk niet boeien dat hij er iets mee zou kunnen doen. Die macht is hem kennelijk komen aanwaaien, en van weinig belang voor hem, hoe groot dat belang ook is voor de mensen.
Exentrieke God
God kan ook behoorlijk excentriek zijn, laat Tellegen overtuigend zien, als hij Hem bijvoorbeeld dwars door iemand heen laat wandelen. ‘Het lichaam van die man, met een gat er middenin, bleef op straat achter’, noteert Tellegen. God kan ook wrede dingen doen. Zo peutert hij de gehoorbeentjes uit de oren van iemand die naar Zijn idee hem niet wil horen. Dat zijn toch dingen waarvan je als lezer van het boek denkt: jeetje, dat wist ik niet van God. Goed dat Tellegen dat eens uit de doeken doet! Soms maakt God het te bont. Zoals op de dag dat hij op straat iemand jent met de mededeling: ‘Je vreest mij… verzoekt mij om de meest uiteenlopende en onmogelijke zaken, zoals genade, vergeving van zonden, erbarmen, deernis en nog meer van dat soort dingen… terwijl je mij helemaal niet kent, niets van mij afweet en mij van jouw kant niets te bieden hebt.’
En zoiets gaat deze trouwe gelovige dan te ver: ‘Hij voelde een soort razernij in zich opkomen als een vuur uit een vuurpot diep binnen in hem, waarin zijn kindertijd nog lag te smeulen, zijn vader, zijn christelijke school, zijn huwelijk, zijn plichtsgetrouwheid als belijdend christen… De vlammen laaiden hoog op. (…) Het was een sterke man, hij had vroeger op gewichtheffen gezeten, was ooit districtskampioen in de lichtzwaargewichtklasse geweest, had een paar maal aan de nationale kampioenschappen deelgenomen en ook nog een jaar aan kogelslingeren gedaan op atletiek. Hij tilde God op, knelde hem tegen zich aan, draaide vier keer op zijn hakken rond en slingerde hem midden op straat. ‘Of ik u niet ken…!’ riep hij hem achterna. Hij liet zijn handen weer zakken. Het was zes uur, hij had honger, zijn vrouw wachtte op hem met het eten. Het begon te regenen. De straat was verlaten, er was nergens een levende ziel te bekennen, zelfs geen hond.’
Tobben over zijn Godzijn
Het werd wel eens tijd dat deze minder bekende kanten van God belicht werden en Toon Tellegen doet dat op zijn eigen wijze: eerlijk en onopgesmukt. God is ook eenzaam, dat wordt wel duidelijk. Zo mist hij – om maar iets te noemen – een godin. Misschien dat hij vanwege die eenzaamheid eens in het hoofd van een mens kroop (‘Op een dag ontdekte een man dat God zich schuilhield in zijn hoofd. Alsof het buiten zijn hoofd regende of gevaarlijk was voor hem’) of een ander mens van dichtbij voortdurend bleef aankijken (‘Een man zag voortdurend het gezicht van God voor zich.’) tot die er tureluurs van werd en God ging uitschelden.
Dat God voortdurend aan het tobben is over zijn Godzijn, en wat hij daarmee aan moet, dat beschrijft Tellegen in meerdere van deze stukjes in deze bundel ZKV’s. Vooral zijn onsterfelijkheid is voor God een straf. In één van de verhalen looft hij 1000 euro uit voor wie hem dood kan maken. Maar dat lukt tot zijn spijt niemand. Als hij voor het raam van een liedjescomponist probeert zichzelf op te hangen aan de beuk in diens tuin gaat dat voortdurend mis, omdat hij de lus niet goed om zijn nek krijgt, of het touw breekt, of de stoel waarop hij staat wil niet omvallen. De liedjescomponist ziet het gebeuren: ‘Dit voorval herhaalde zich vervolgens gedurende lange tijd dagelijks voor zijn raam. Hij achtte het waarschijnlijk dat God om een of andere reden dood wilde gaan, maar daartoe niet in staat was. Alsof alleen mensen over hun leven konden beschikken en hij niet. Wij zijn gelijkzijdige driehoeken, zei hij tegen zichzelf. Hij vond dat een verontrustende gedachte, hij kon niet uitleggen waarom.’
Behalve de boodschap dat God – áls hij al bestaat – méér mens is dan wij denken, lijkt dit wel de voornaamste conclusie van Tellegen’s onderzoek naar de relatie tussen ons en Hem: wij zijn gelijkzijdige driehoeken en dat is een verontrustende gedachte, zonder dat we weten waarom. Goed dat iemand dat nu eens opgeschreven heeft!
(Deze recensie verscheen eerder op de website van Literair Nederland, 21 september 2021)