Tim Jeal – Livingstone (1974)
Livingstone en de drang naar witte plekken
Vorig jaar had de Tros een serie over de ontdekking van de Nijl. Een gedramatiseerde documentaire die de verbijsterde kijker liet zien hoe allerlei ogenschijnlijk gezonde en intelligente mensen over lijken gingen om de eerste te zijn die de oorsprong van de Nijl ontdekt had. Hun beloning bestond dan, voor zover ik begreep, uit een rumoerige vergadering van de nationale vereniging van geografen waar mannen in warme pakken en met veel sierbeharing je toejuichten om vervolgens ter plekke een nieuwe expeditie uit te sturen voor het ontdekken van de échte definitieve bron van de Nijl. Behoorlijk somber en mislukt werden de meeste ontdekkingsreizigers van deze procedure, als ik me goed herinner.
Livingstone kwam in de documentaire nog als een bezadigde outsider tevoorschijn, maar er is nu een biografie verschenen die ook dit ontzenuwt. Livingstone, het spijt me het te moeten melden, was een bekrompen en egoïstische man die vrouw en kinderen, collega's en vrienden en niet te vergeten zijn baas, het Zendingsgenootschap, decennia lang gebruikte voor dat éne doel: gebieden te bereiken die nog geen andere blanke had gezien. Iemand om te bewonderen, maar niet om sympathiek te vinden, als je Tim Jeal mag geloven die nu — 100 jaar na Livingstone's dood — een zo op het oog zeer gedocumenteerd levensverhaal geschreven heeft.
Hij werd geboren in 1813 in de buurt van Glasgow en groeide daar op als zoon van een zeer steil christelijke reiziger in thee. In zijn jeugd werkje hij als arbeider op een katoenspinnerij en slaagde er pas op 23-jarige leeftijd in om zich na veel zelfstudie te kunnen melden voor de medische opleiding van het Zendingsgenootschap. Volgens tijdgenoten was hij een onhandige, zure jongen:
'Ik kan me niet herinneren dat ik hem ooit ontspannen heb zien stoeien of spelen... Ik herinner me slechts eenmaal, dat hij een grap uithaalde. Een man kwam bij hem met een rijpe steenpuist die alleen maar doorgeprikt hoefde te worden. Hij gaf met een boek een eerlijke dreun op die steenpuist. Hij kon wel grinniken om droge Schotse humor...'
Wat er voor leuks steekt in een klap op een steenpuist valt moeilijk te zeggen, voegt Jeal aan deze anekdote toe. Op 27-jarige leeftijd wordt Livingstone tot zendeling gewijd en is inmiddels geworden wat hij in de loop van zijn leven steeds sterker zou laten merken: een keihard type, iemand die zichzelf ten koste van veel energie heeft opgewerkt, en anderen alleen volgens die normen kan beoordelen.
In Afrika
Een jaar later kwam hij in Afrika aan en vanaf dat moment begonnen zijn pogingen om zichzelf te onderscheiden, door steeds — onder het mom van zendelingsdrang — het Genootschap toestemming te vragen nieuwe gebieden te betreden. In feite kan het aantal bekeerlingen dat hij in zijn leven maakte op de vingers van één hand geteld worden, maar dat gold ook voor vele andere zendelingen: de Afrikanen waren nu eenmaal meer geïnteresseerd in de technische kennis van de zendelingen dan in hun god.
In 1844, op 31-jarige leeftijd, trouwde hij met Mary Moffat, de dochter van een andere zendeling, een meisje dat haar hele leven in Afrika had doorgebracht en waarvan hij kon vermoeden dat ze geen problemen zou opleveren. Aan een vriend die ook een zendingscarrière wilde beginnen adviseerde hij dan ook om te zoeken naar 'een doodgewone verstandige vrouw zonder romantische gevoelens. De mijne is een nuchtere dame; een dik meisje met zwart haar, stoer en verder alles wat ik nodig heb.'
Al spoedig woonde hij met haar op een witte plek op de kaart, hèt doel van zijn leven. Maar zodra hij er was, was het geen witte plek meer, en de hele biografie is dan ook één langdurig verslag van Livingstones pogingen om het Zendingsgenootschap geld afhandig te maken teneinde verder en verder te kunnen trekken, met vrouw en een kleine serie kinderen.
'De kinderen Livingstone hadden haast geen speelgoed. Vaak schreiden ze van honger en één keer moest Mary hen meenemen naar Kuruman, driehonderd mijl naar het Zuiden, omdat er geen graan meer was. Na hun vertrek groef Livingstone wat kleine aardappeltjes op en at die op. Nadat hij had genoten van die krielen, die hij eerder als knikkertjes had beschreven, betreurde hij het dat hij ze niet opgegraven had voor de kinderen weggingen. "Ze zouden er zo van genoten hebben".'
Het boek staat vol met dit soort cynische brieffragmenten.
'Na weer een tocht door de Kalahari kwamen de Livingstones terug in Kolo-beng. Het was midden augustus en Mary's baby was al over tijd. Een week later kreeg ze een dochter. Ze had weinig tijd om aan zichzelf te denken, want Thomas en Agnes moesten steeds verpleegd worden omdat ze zo zwak waren dat ze niet eens konden staan. Al gauw kregen de kinderen een bronchiale infectie die wijd verbreid was onder de Bakwains. Ook de baby kreeg het en stierf kort daarna. Haar laatste gil achtervolgde Livingstone lange tijd, maar hij slaagde erin zijn geweten te sussen met een ijskoud gemak. "Het was de eerste dode in ons gezin, maar het had thuis ook kunnen gebeuren en nu is er een van ons in de hemel."'
Enfin, na tien jaar huwelijk mocht het meereizend vrouwelijk geslachtsdeel (Livingstones geloof verhinderde het gebruik van inheemse dames) eindelijk naar Engeland vertrekken, waar Mary en de kinderen van familie naar vrienden trokken op zoek naar goedkoop logies. Mary raakte aan de drank en stierf daar een aantal jaren later aan. Livingstone reisde verder, met af en toe een bezoek aan het vaderland, om te genieten van de roem en nieuw geld te verzamelen. Hij was natuurlijk wat ln het Engels zo fraai een 'dedicated man' heet, bezeten van één gedachte, waaraan alles ondergeschikt gemaakt moest worden. Hij spaarde zichzelf allerminst, totdat hij dan tenslotte in april 1874 te ver ging en aan uitputting en kwalen overleed op 61-jarige leeftijd.
Toen bleek dat Livingstone toch enige warmte uitgestraald had. Een aantal trouwe inheemse helpers prepareerden zijn lijk door het veertien dagen lang in de zon te laten uitdrogen, en vervoerden het daarna over grote afstand naar de kust, waarbij tien van hen de dood vonden.
'De reden van hun toewijding was Livingstone's zachtheid tegenover alle Afrikanen. De meeste ontdekkingsreizigers hielden hun expeditie bij elkaar door strenge discipline en herhaalde ranselpartijen, maar Livingstone ging altijd uit van het principe dat zijn mannen geen slaven waren en dus konden vertrekken indien zij dat wensten.'
Een fascinerend boek over een vreemde man.
Deze recensie verscheen in Vrij Nederland (12-10-1974).