Margaretha Ferguson – Hollands-Indische verhalen (1974)
De roep van de Tokeh
Margaretha Ferguson (geb. 1920) ging in 1929 naar Indonesië en kwam pas in de jaren vijftig terug. Ze heeft dus de mooie vooroorlogse tijd nog als meisje van negen tot 22 jaar meegemaakt, de kamptijd als jonge vrouw, de chaotische periode daarna als gerijpte volwassene.
Hollands-Indische verhalen is de titel van de bundel die ze eruit overgehouden heeft, en waarvan enkele verhalen al eerder (Boekvinkreeks) verschenen zijn.
De bundel bevat 13 verhalen die de hele periode bestrijken: jeugdverhalen, kampverhalen, verhalen van na de bevrijding. Het minste wat je ervan zeggen kunt is dat het sympathieke verhalen zijn, kennelijk met veel zorg geschreven en met veel aandacht voor authentieke details.
Wie ooit het mooie Hollandse herenleven in Indonesië heeft beleefd, kan in de jeugdverhalen zijn hart ophalen: de geuren en geurtjes, de koele tegels, het geluid van slippers die tegen de hielen klikken, het lome middagslaapje, het 'even snoepen' de hele dag door, het drankje op de veranda, de bezoekjes aan hartelijke, gastvrije Indische families met nóg meer lekkernijen.
Vooral het laatste staat centraal: beide jeugdverhalen gaan over het ontsnappen (al ls het maar voor een middag) uit het ouderlijk huis, naar een Indische familie waar het leven zoveel vrijer en verlokkender is en de contacten zoveel hartelijker en waar een mooie jurk belangrijker is dan een goed rapport. Maar het leven is er ook wat zwoeler en lichamelijker dan in het ouderlijk huis en het eeuwig peinzende schoolmeisje keert beide malen in verwarring terug:
'Een vreemd gevoel beving Vera alsof ze een rijk accoord was, samengesteld uit iets van hen allen — de sombere ondertonen van papa, de zuchtende melancholie van mama, de stevigheid van oom Hendrik en Tante Jo, en dan de geurende bekoring van Lili, de kamer vervuld van schimmen van vrienden — aan alles had zij deel, als allen kon zij worden.'
De kampverhalen zijn uiteraard veel grimmiger, maar wat in het bovenstaande citaat merkbaar is, komt in die verhalen hinderlijk naar voren: de exorbitante neiging van de hoofdpersoon om op de meest ongelegen momenten na te denken, visioenen te krijgen, bevangen te worden door indringende gevoelens.
Hele verhalen gaan er aan stuk en vallen uiteen in anekdotische fragmenten die je geboeid leest en filosofische en dieptepsychologische overpeinzingen die je snel overslaat. Het allerbeste verhaal uit de bundel is dan ook 'Een begin van verandering', een feitelijk verslag van een dag kampleven, waar de authenticiteit zo'n overheersende rol speelt dat Margaretha Ferguson eindelijk vergeet dat ze schrijfster wil zijn, en volstaat met vertellen. Een kampbarak komt tot leven:
'Zeven plaatsen verderop waren mevrouw Lindt en Juffouw Polak al heftig aan het kijven. Het kind van mevrouw Lindt dat ziek was en zeer onrustig sliep, bleek ook nu weer met matras, klamboe en al vier centimeter op de plaats van juffrouw Polak te zijn geschoven; de ochtend tevoren had de zaalleidster al met een lineaal moeten vaststellen dat juffrouw Polak in haar recht was, maar nu had het kind bovendien de rand van juffrouw Polaks matras nog natgeplast'.
De krampachtige pogingen om kinderen toch nog een beetje fatsoenlijk op te voeden:
'Ik zette Ingrid op de tekendoos waarin onze tandenborstel en kammen lagen, zo zat ze netjes voor de koffer met het bordje en kon ze nog wat tafelmanieren leren.'
Het water dat traag uit de kranen komt en soms helemaal niet, het eeuwige handeldrijven waarbij dingen die dringend nodig zijn geruild worden voor dingen die nóg dringender nodig zijn, de ramp van een diefstal, de ramp van klompen die onherstelbaar kapot gaan waardoor je met blote voeten door de smurrie bij de wc moet met kans op besmetting, de onderlinge haat en nijd, de basistypen die in dit soort omstandigheden naar voren komen: de keiharde egoïste, de mystica, de handige scharrelaarster, de opgeefster, de helpster in nood. Ze komen er in dit verhaal gaaf uitrollen.
Alleen al om dit verhaal lijkt me deze bundel de moeite waard, zeker voor degenen die interesse hebben in de Indische belletterie.
Deze recensie verscheen in Vrij Nederland (1974)