G.H. Ezendam - Pluizen op de hand van God (1975)
Een dr. De Jong voor de oorlog in Ned.-Indië gevraagd
Over de Tweede Wereldoorlog en Nederlands-Indië zijn wel enkele standaardwerken verschenen, zoals bijvoorbeeld het proefschrift van Doetje van Velden over De Japanse interneringskampen voor burgers gedurende de tweede wereldoorlog. Dat boek heb ik, goddank. Daarnaast heb ik uit de bibliotheek nog wel eens het werkstuk van Brugmans c.s. kunnen lenen: Nederlandsch-Indië onder Japanse bezetting. En verder verzamel je in de loop van de tijd wat memoires, verhalen en documentaires die een even kaleidoscopisch als verwarrend beeld geven van wat er nu eigenlijk allemaal is gebeurd. Het wordt dan ook hoog tijd dat er eens een dr. L. de Jong wordt benoemd om de oorlog in Ned. Indië onder zijn hoede te nemen en voor de leek te verklaren.
Voor de zoveelste maal bedacht ik dat onlangs na het bezoeken van de herdenkingstentoonstelling in het Rijksmuseum, en opnieuw bij het lezen van het boek van G. H. Ezendam over de verzetsgroep van hoofdinspecteur Jan Sterk in Oost-Sumatra.
Ooit (maar waar?) heb ik wel eens iets gelezen over de enkele groepen die zich aan de Japanse Internering onttrokken en guerrilla-activiteiten gingen bedrijven. Een groep in Nieuw-Guinea kan ik me herinneren — vrijwel geheel uitgeroeid — en ook de groep Sterk kwam me bekend voor. Maar ik weet er toch te weinig van om Pluizen op de hand van God te kunnen plaatsen.
Volgens de begeleidende tekst werd het boek 30 jaar geleden al geschreven, op grond van de verhalen van de in Nederland teruggekeerde hoofdinspecteur Sterk:
'Hij was veranderd, het levenslustige was verdwenen, iets anders was daarvoor in de plaats gekomen, iets dat ik niet onder woorden kan brengen, doch maakte dat ik niet graag alleen met hem was. (...) Niet dat hij je angstig maakte, maar ik vermoed dat hij op de een of andere wijze zó ontzaglijk ver van ons af raakte in zijn denken, dat dit naar buiten merkbaar was geworden. Ik was niet de enige die dit voelde, bijna een ieder die hem leerde kennen, maakte naderhand een opmerking als: "Een interessante man, maar hij geeft mij geen prettig gevoel".'
Uit niets blijkt dat het boek van Ezendam (een oud-collega van Sterk, die zelf echter de oorlog in Nederland doorbracht) geautoriseerd is door de hoofdpersoon, als die nog leeft. Op de vraag waarom hij het pas nu wilde uitgeven antwoordt de auteur op de achterflap:
'Het moest eerst geschiedenis worden. De gegroeide afstand tussen Indonesië en Nederland moest weer kleiner worden. Vergeet niet: wij hebben hen goed geregeerd, maar verlies daarbij niet uit het oog dat wij hen hebben geregeerd. (...) Nu wij elkaar op een andere en betere wijze gevonden hébben acht ik de tijd voor het boek gekomen en ik hoop dat de uitgave van de geschiedenis van deze samen doorleefde strijd een nog hechtere band zal vormen tussen het Indonesische en het Nederlandse volk.'
Dat is een erg vreemde reden voor uitstel van de publicatie, want het boek ademt nog geheel de sfeer van de vooroorlogse periode waarin de blanken het geheel voor het zeggen hadden en hun bestaansrecht ontleenden aan het brengen van rust en orde onder de aardige, maar toch wat kinderlijke bevolking. Pluizen op de hand van God had dan ook veel beter 30 jaar geleden uitgegeven kunnen worden, want nu maken de beschrijvingen van de bevolking vaak een oud-modische, om niet te zeggen beledigende indruk. Desondanks lijkt het me ook nu nog verplichte lectuur voor wie belangstelling heeft voor de oorlog in Ned. Indië en vooral voor wie geïnteresseerd is in de manier waarop die gebeurtenissen door een rechtgeaard Nederlander worden beschreven.
Verzetsgroep
Hoofdinspecteur Jan Sterk had in Oost-Sumatra al een goede reputatie opgebouwd als avontuurlijk aangelegd politieman, toen in 1942 de Japanners landden. Na enig tobben besloot hij zich niet over te geven, maar met één andere Nederlander (de onervaren adjunct-controleur van Hoven) en 29 inheemsen een verzetsgroep te vormen. Zijn legertje formeerde hij uit ondergeschikten die tot de roemruchte Marechaussee hadden behoord en ervaring hadden in de rimboe. Driftige en emotionele Ambonnezen, broeierige Javanen, een paar Menadonezen en Timorezen, een enkele Makassaar, Boeginees, Alfoer.
Van deze in totaal 31 mensen waren er aan eind van de oorlog nog zes over en de lijst aan het begin van het boek roept ellendige beelden op: van Hoven onthoofd, Titaley gesneuveld, Warouw onthoofd, Tjoemoetjoema verhongerd, enz. Onthoofd, verhongerd, ongeval, gesneuveld, gestenigd, dat waren de vijf mogelijkheden waaraan alleen Sterk en vier anderen konden ontsnappen.
Ze zouden met meer overgebleven zijn als ze zich beperkt hadden tot onderduiken, want in het Sumatraanse binnenland was een goede schuilplaats gevonden die voldoende voedsel bood en er waren genoeg bevriende kampongs in de buurt om er de resterende levensbehoeften te kunnen kopen. Maar deze situatie bevredigde de groep op den duur niet. De twee blanken wilden graag een bijdrage aan de strijd leveren, ook al omdat het goed zou zijn voor de moraal van de bevolking om te tonen dat niet alle blanken verslagen waren. De donkere ondergeschikten werden eveneens na een tijdje onrustig: ze werden niet echt vervolgd (zouden vrij makkelijk in de bevolking kunnen opgaan) en begonnen te verlangen naar vrouw en kinderen.
De tochten naar de belendende kampongs — met 'permissie haarknippen', een eufemisme voor vreemd gaan — leverden maar tijdelijk soelaas en leidden tot problemen met de mannen van die kampongs. Dus besloot men maar weer in actie te gaan. De groep pleegde een paar overvallen op Japanse bezettingsposten en kreeg een fors expeditleleger achter zich aan. Dat kon nog in de pan gehakt worden vanwege een overmaat van zelfvertrouwen van die 'gele aapachtige kereltjes', maar toen was het ook uit. Door een intensieve klopjacht van de Japanners (waarbij en passant ook de bevriende kampongs werden plat gelegd) werd de groep-Sterk gedwongen verder het binnenland in te trekken. Na de executies, stenigingen, ongevallen en sneuvelen tijdens acties, werd het resterende groepje door hongerdood tenslotte teruggebracht tot 5.
En toen was het ineens vrede. Als Sterk zich na de Japanse capitulatie meldt met zijn restantje getrouwen wacht hem een schok: de autoriteiten beslissen (dienstbevel) dat hij zich moet inkwartieren in het dichtstbijzijnde interneringskamp. Gezien de onbetrouwbaarheid van de bevolking vindt men het te riskant dat blanken in het wild rondlopen. Voor Sterk, die ruim drie jaar bezig is geweest buiten die kampen te blijven en daarbij steeds geleefd heeft te midden van die onbetrouwbare bevolking, is dat de finale doodklap, temeer omdat de kampen nog steeds onder bewaking staan van de Japanners, die na hun capitulatie voorlopig hun wapens mochten houden om de verzwakte blanken te beschermen tegen het revolutionaire tuig. Sterk gaat na lang aarzelen de poort in ('een grijnzende Japanner laat hen binnen') en daarmee eindigt het boek.
Pluizen op de hand van God is geschreven in een ouderwetse van-dik-hout-zaagt-men-planken-stijl, met veel uit rotsen gehouwen koppen en felle maar bedwongen emoties. Er wordt ook stelselmatig zwart-wit in gedacht: Sterk en zijn getrouwen zijn goed, de Japanner is slecht. Op de lezer anno 1975 maakt dat een geforceerde indruk; we staan ver van de gebeurtenissen af en hebben dus de behoefte nuances aan te brengen. In dit boek ontbreken ze en juist daardoor maakt het een vrij authentieke indruk. De Japanners worden zo grotesk afgeschilderd (kleine praalhanzen met kromme benen, een sluw brein en totaal gebrek aan menselijkheid) dat je zou willen protesteren: het zijn toch óók mensen? Maar uit het boek wordt duidelijk dat zo'n genuanceerd standpunt in een oorlog onmogelijk is. Wie anderen met kogels bestrijdt moet een basis voor haat hebben en één wrede Japanner wordt dan al gauw de basis voor een negatief stereotype dat men nodig heeft om alle Japanners te kunnen doden. Dat is menselijk, ellendig genoeg.
Deze recensie verscheen in Vrij Nederland (1975).