Joseph Joffo – Een zak vol knikkers (1975)
Geschenk van het toeval
Het boekje kwam aan in de vorm van een proefdruk: 14 dichte katerntjes, met de mij weinig aansprekende titel Een zak vol knikkers. Alweer een boek met jeugdverhalen waar niemand iets aan heeft, omdat in de huidige neergaande conjunctuur juist zo'n behoefte is aan een heel ander soort boeken: aan boeken die de centrale problemen van onze westerse wereld, waar we dus met zijn allen tegenaan hikken, aan de orde stellen, en dan met name in het breder verband van de relatie tot de ontwikkelingslanden die — hoe je ze ook draait of keert — altijd het kind van de rekening worden.
Dat is tenminste mijn mening en ik moest dus een gezond links-intellectueel gevoel van afkeer overwinnen voordat ik ertoe kon besluiten om één katerntje van dit ontspanningsboekje open te knippen en mee naar boven te nemen als bedside lectuur. Twee uur later had ik 14 keer de tocht naar beneden gemaakt, waarvan één keer voor een boterham met spek, want oorlogsverhalen maken hongerig.
Volgens het bijgeleverde stuk uitgevers-enthousiasme is Joseph Joffo een gelukkige veertiger, eigenaar van een Parijse kapsalon. Gelukkig, omdat hij de hel heeft overleefd, want Joffo was bij het uitbreken van de oorlog een 9-jarig joods jongetje dat met vader en moeder en drie broers achter de kapsalon van vader woonde. In 1941 werd duidelijk dat de Franse joden een slechte toekomst tegemoet gingen. Vader Joffo riep Joseph en zijn twee jaar oudere broer Maurice bij zich en vertelde over zijn eigen jeugd in Rusland en over het moment dat grootvader hem wegstuurde om aan het Russische leger te ontsnappen: ''Nou,' zei hij, 'er zijn geen zesendertig oplossingen. Je bent een kleine man, je gaat weg en je redt het wel want je bent niet dom.' Ik zei ja. Ik omhelsde hem en ook mijn zuster en ik ben weggegaan. Ik was zeven jaar.'
Nu, zoveel jaar later, is het de beurt van Maurice en Joseph om hun eigen weg te vinden. De twee oudste broers zijn al naar het vrije Frankrijk ontsnapt, vader en moeder Joffo zullen het ook proberen en de twee kinderen vormen de derde expeditie. Ze krijgen geld mee en de instructie om nooit toe te geven dat ze joods zijn, ook niet tegenover de aardigste en vriendelijkste mensen. Er volgt een lange tocht naar het vrije Frankrijk, dat even later ook niet vrij meer is, vele ontsnappingen op het nippertje, hulp van aardige mensen, uitbuiting door onaardige mensen. Toch vallen ze ten slotte in de handen van de Duitsers, waar het feit dat ze besneden zijn een uiterst verdachte indruk maakt. Alleen door hulp van een aartsbisschop, een hardnekkige pastoor en een vervalst doopbewijs kunnen ze zich hieruit redden. Aan het eind van de oorlog is Joseph een volwassen dertienjarige, die alle trucs kent om in moeilijke tijden toch aan de kost te komen. Hij is door geen enkele situatie meer kapot te krijgen, hij heeft het gered.
De kracht van dit boek ligt in het feit dat Joffo erin geslaagd is om dertig jaar later al deze gebeurtenissen zonder overdreven sentiment op papier te zettten. Hij beperkt zich vrijwel uitsluitend tot een feitelijk verslag van de tragische maar niet zelden komische situaties waarin hij en zijn broer belanden. Hij doet dat vanuit het lakonieke en niet-begrijpende standpunt van het kind dat hü toen was, en er is geen betere methode. Ondanks de beperking van dit uitgangspunt heeft nog nooit iemand me zo duidelijk kunnen maken waarop het schuldgevoel berust van joden die de oorlog overleefd hebben: het wel of niet overleven hing vaak zozeer van het toeval en een klein gelukje af, dat het lot net zo goed anderen had kunnen kiezen voor de rol van overlevende. Aangezien niemand recht heeft op een gelukkig toeval geeft dit de overlevenden het gevoel dat zij een onverdiend cadeautje hebben gekregen. Dat resulteert in schuldgevoel en een gevoel van verbondenheid met de doden.
Een imponerend boek, deze herinneringen van Joseph Joffo. Wie eraan begint zal het niet meer los kunnen laten voordat hij het uit heeft, en dat lijkt me ook te danken aan het uitstekende Nederlands van vertaler Jan Bernard.
Deze recensie verscheen eerder in Vrij Nederland, 12-04-1975.