K. Schippers - Andermans wegen (2020)
Herinneringen van een kunstliefhebber
Toen K. Schippers in 1995 de P.C. Hooftprijs kreeg stond in het juryrapport: ‘Schippers demonstreert door de jaren heen een oorspronkelijke manier van kijken. Het verrassende van zijn essayistiek is, dat hij door zijn omcirkelende wijze van schrijven de lezer verleidt tot zijn blik’. Dat omcirkelende proza is ook te vinden in Schippers laatste bundel Andermans wegen. Het zijn deels beschrijvingen van de wijze waarop hij films (met name van Billy Wilder), beeldende kunst, muziek en gedichten beleeft. En deels zijn het anekdotische herinneringen aan schrijvers, dichters en kunstenaars als Jan Roeland die niet in één categorie te vangen zijn. Zelfs met omcirkelend proza niet.
Gefascineerd door kunst
Schippers is altijd gefascineerd geweest door kunst waarin de kijker, luisteraar of lezer op het verkeerde been wordt gezet. Hij haalt herinneringen op aan Jan Hanlo die dat deed. Of haalt Stanley Brown aan, die aan passanten de weg vroeg naar de straat waar hij al stond. Thom Mercuur, Hans Faverey, Jan Roeland deden het ieder op hun eigen manier. En dat gold ook voor Hans Scholze, René Knip, J.J.Schoonhoven, Annaleen Louwes, György Ligeti om er nog een paar te noemen over wie Schippers anekdotes vertelt in Andermans wegen.
De anekdotes zijn de moeite waard en zijn bewondering voor de beschreven personen is oprecht. Maar Schippers is zó gericht op wat zij aan kunst produceren dat de mens die zij ook zijn, nauwelijks contouren krijgt. Hij beschrijft hoe zij zich willen laten zien. Toch is het evident dat Schippers probeert wat dieper te graven. Het duidelijkst is dat het geval in de hoofdstukken die gaan over Hans Faverey en zijn vroege overlijden in 1990, hij is dan zesenvijftig jaar. Het hoofdstuk ‘De toetssteen’ dat gaat over de maanden voorafgaand aan Faverey’s dood begint als volgt:
’10 oktober 1989.
E en ik bij Hans. 5 uur. Hans legt het uit.
Roken, drinken, geen primaire kanker op lever.
Indien…protest. Een vrouw was ook genezen.
Vraag aan Lela, later, “speelt hij clavecimbel?”
Nee, nu niet. Ze zal bellen.’
Zo gaat het 8 pagina’s door tot eindelijk:
‘8.7.90
Rob A., Erica, Bianca.
Duitsland – Engel
½ 9 u. Lela – Hans ¼ over 4 gestorven.
R.A.E. en ik erheen – regenjas – lange stappen-
Hans in pak; sokken;
donker overhemd.
Egyptische koning.
Kaars, boekje; gele roos –‘
Dagboekaantekeningen
De bedoeling is duidelijk: via kleine dagboekaantekeningen het stervensproces van Faverey schetsen. Maar de gebruikte steekwoorden roepen alleen voor Schippers zelf een levendige herinnering op aan die momenten, de gemiddelde lezer zal er geen touw aan kunnen vast knopen. Zeker niet als hem onbekend is dat Lela (Zeckovic) Faverey’s Joegoslavische echtgenote was naar wie hij als jonge man jarenlang elke zomervakantie heen reisde tot zij eindelijk mee kwam naar Amsterdam. Het is jammer dat Schippers ervoor gekozen heeft deze aantekeningen niet uit te werken tot begrijpelijke herinneringen. Is het gemakzucht? Dat gevoel ontstaat wel bij het al even onbegrijpelijk begin van het hoofdstuk ‘Zoek’ over de schilder Kees Nieuwenhuijzen.
‘Van een schaker kun je een partij naspelen. In een huis kun je wonen en dan maak je de ruimte die het heeft gediend dagelijks mee. Muziek, gedichten, bloedworst met appelschijfjes, een Haagse voetstap van Marianne Hilarides of een schijnbeweging uit de zeventiende eeuw, bewaard op een stilleven met een haring, een vlinder en gepelde druiven. Het is helder in de buurt en zo vult het je bestaan.’
‘Gooi maar in mijn pet,’ zal menig lezer geneigd zijn uit te roepen. Maar bij K. Schippers weet je het nooit: misschien was dat wel zijn bedoeling.
(Deze recensie verscheen op de site van Literair Nederland, 1 april 2020)