Robert Walser - De Rover (2018)
Een doolhof van gedachten
Bij de roman De Rover van Robert Walser ogen de pagina's als gesloten tekstblokken. Elke bladzijde is volledig gevuld met een aaneengesloten reeks woorden. Zonder alinea's. Héél af en toe een witregel. Geen hoofdstukken, 180 pagina's onafgebroken proza.
Maar als je begint te lezen raak je snel geboeid, zonder op de eerste pagina's overigens ook maar in de verste verte greep te krijgen op wat de schrijver vertelt.
Die schrijver is de Zwitser Robert Walser (1878 - 1956). Hij bracht de laatste 23 jaar van zijn leven door in een psychiatrische inrichting en toen hij in 1925 De Rover schreef was zijn gedachtenwereld ook al getekend door de psychose die hem later zou vellen.
Het is ook geen roman in de gebruikelijke zin maar één continue gedachtenstroom in de vorm van een monoloog waarin de verteller - zichzelf voortdurend onderbrekend voor een grapje terzijde, of een zijstraatje in het verhaal - vertelt over iemand die hij de rover noemt en die alles kan en durft wat de ik niet kan en zou willen durven. En die rover krijgt natuurlijk de bruid die de ik-persoon graag zou willen hebben, de mooie serveerster Edith.
'Edith houdt van hem. Hierover later meer.'
Zo begint het boek en zo gaat het 180 pagina's door.
Winnaar en verliezer in één
Al lezend begrijpt de lezer dat ik-persoon en de rover eigenlijk twee varianten van dezelfde persoon zijn, de winnaar en de verliezer in één mens.
Een citaat laat vermoedelijk het best zien wat men van het lezen van De Rover mag verwachten:
"Maar het is onverantwoord zo vergeetachtig als ik ben. Ooit kwam de rover immers, nadat hij zich even bij een boekdrukkerij had laten zien en met de eigenaar een uurtje had staan kletsen, in het bleke novemberbosje die Henri Rousseau-vrouw tegen, helemaal in het bruin gekleed. Hij bleef getroffen voor haar stilstaan. De gedachte ging door zijn hoofd dat hij in de afgelopen jaren op een treinreis midden in de nacht tegen een vrouw die met hem reisde als het ware sneltreinachtig had gezegd: 'Ik ga naar Milaan.' Net zo dacht hij nu flitsachtig-vlug aan toffees die je in kruidenierswinkels koopt. Kinderen eten dat graag en meneer de rover at ze ook nog altijd graag zo nu en dan, alsof de liefde voor toffees etc. tot de taken van de roversstand behoorde."
Robert Walser wordt in het Nederlandse taalgebied vooral vergeleken met Nescio om zijn wijze van observeren en met Jan Arends omdat ook hij in het dagelijkse leven een voorkeur had voor een rol als bediende, als voetveeg. Voor beide vergelijkingen is iets te zeggen, maar de schrijfstijl van Walser is véél uitbundiger en ook koketter dan die van de Hollandse schrijvers.
Toch is er verwantschap.
Want alhoewel De Rover zich vooral laat lezen als een spel dat de schrijver met lezer speelt door hem telkens op het verkeerde been te zetten, is de ondertoon van het proza toch vaak melancholiek en verlangend.
Een mooi boek voor wie niet opziet tegen een wat meer inspanning vergende leesklus.
(Deze recensie verscheen eerder op de site van Literair Nederland, 16 oktober 2018)