Marja Brouwers - Havinck: een episode (roman, 1984)
Recensie van Hans Vervoort in NRC-Handelsblad, 14-09-1984
Een vanzelfsprekende virtuositeit
Hoofdpersoon in Marja Brouwers' romandebuut is de Amsterdamse advocaat Robert Havinck, die een van alle gemakken voorzien bestaan leidt. Hij is partner in een kleine advocatenfirma, maar zijn ambities reikten niet zo ver dat hij de opname van zijn naam in het briefhoofd van de firma bedong. En ook verder neemt hij het leven voor lief. Zijn wereld is het kantoorbestaan met de collegiale borrel om 4 uur, de uitjes met zijn cultureel actieve vriendin, het wonen in een grachtenpand met vrouw en 14-jarige dochter.
Een comfortabel bestaan, waarin geen plaats is voor wereldleed en vermoeiend idealisme. Een intellectuele discussie met de confrères wil hem nog wel interesseren, en de Argentijnse kunstenaar Rafael Payaso (protégé van vriendin Maud) valt met zijn vervreemdende projekten ook binnen de grenzen van het acceptabele. Havincks enige probleem is zijn vrouw Lydia die na de geboorte van hun dochter via een postnatale depressie terecht is gekomen in een eindeloze zoektocht naar haar identiteit en de zijne en daarbij steeds in een vacuüm belandt dat met drank en wisselende partners opgevuld wordt en met ruzies over alles en niets. Scheiding was een logische stap geweest, maar daar was het nog niet van gekomen.
Oncommunicatief
De roman begint als Havinck terugkeert van Lydia's crematie. Ze heeft plotseling zelfmoord gepleegd door als spookrijder de snelweg op te gaan, op zoek naar haar einde en dat van de tegenligger, 'een jongen van drieëntwintig jaar, die voorzover bekend, helemaal nergens om had gevraagd'. Havinck zet het leven gewoon voort, het probleem heeft zichzelf geëlimineerd, maar geleidelijk merkt hij toch dat een hoekstuk uit zijn bestaan is weggevallen. Zo kan hij er niet omheen dat de 14-jarige dochter Eva nu geheel van hem afhankelijk is. Toen Lydia nog leefde kon verborgen blijven dat geen van beide ouders aandacht aan het kind besteedden, nu is er niets meer af te schuiven. En Havinck merkt dat ze een probleem hebben gecreëerd, een oncommunicatieve tiener die snakt naar aandacht, maar er geen raad meer mee weet als ze die ineens krijgt.
En als Havinck, in vage onrust, probeert om een wat diepere band aan te gaan met zijn vriendin Maud, is hij aan het verkeerde adres. Ze wil zich niet binden en schrikt terug van medeverantwoordelijkheid voor het lot van dochter Eva. 'Aangezien het nou ook weer niet de bedoeling is dat hij haar helemaal kwijtraakt', bezoekt Havinck een tentoonstelling van Rafael Pavaso, in de hoop daar Maud aan te treffen. Hij hoort dat ze al een nieuwe vriend heeft en treft in het schemerige expositie-vertrek de levensgroot getekende en uitgeknipte portretten van de mensen uit zijn omgeving. 'Ken je Dante?' vraagt Rafael, 'in de vestibule van de hel, het voorportaal, daar verblijven de nuttelozen, de onbeduidenden. De lege silhouetten. In hun levens, zo staat het, was lof noch schande. Het goede kozen zij niet en het kwade kozen zij niet. Trouw waren zij alleen aan zichzelf (...).' Havinck weet het en zoals vroeger de boer voortploegde, zo ploegt in dit boek de stadsmens voort, zo veel mogelijk ongevoelig voor wat hem overkomt: onbewogen ben ik. Onaangetast.
Havinck is een knappe roman, goed van constructie, de scènes en flashbacks lopen naadloos in elkaar over, de informatie wordt perfect gedoseerd, de interesse voor het verhaal steeds op peil gehouden. Ook stilistisch is er weinig op aan te merken, goede dialogen, onnadrukkelijke beschrijvingen, alleen hier en daar een neiging tot literaire verheviging: 'Zijn mond is open en het doorgroefde gezicht is een onsplitsbaar ogenblik verstard in naakt en peilloos afgrijzen; de ogen wijd opengesperd als in een spasme, een foltering.' Het gaat hier om iemand die een hartaanval krijgt en dat kan je natuurlijk niet afdoen met ojee, wat zwijgt hij ineens stil. Maar Marja Brouwers overdrijft het een beetje als ze een crisis beschrijft en dat valt op omdat het boek verder in een nogal lakonieke toonaard geschreven is.
Automatisme
Havinck zal wel ongeveer het eindpunt zijn van het modern realisme van randstedelijke schrijvers. In de eerste 40 a 50 pagina's had ik het gevoel dat de schrijfster het feministisch stereotype van de ongevoelige man definitief vorm gaf, maar ik vergiste me, want het egocentrisme van Maud is zo mogelijk nog groter. In deze roman is het langs elkaar heen leven een vanzelfsprekende virtuositeit geworden, en het voorkómen van getob en kwetsuren een automatisme. Het gevoel bestaat natuurlijk nog wel, maar neemt bij deze personages vaak de vorm aan van voor hen moeilijk te begrijpen driftexplosies. Lydia wist zich geen raad met haar gevoel en Havinck op zijn beurt gooit in een bui van vaderlijke razernij het hebben en houwen van zijn dochter in een vuilniszak. Men gaat op tilt, een fabrieksfout.
Afgezien van die explosies reageren de personages op emoties zoals robotten dat in verhalen en films plegen te doen, met lichte verbazing en een verzoek om uitleg (ik ben hierop niet geprogrammeerd). 'Hij denkt, ben ik nog steeds verliefd op haar? Er moet wel iets zijn, als ik blijf terugkomen.' Dit gaat heel wat verder dan het kokette cynisme van de vele 'anekdotisch-realistische' verhalen van de afgelopen jaren, de mensen in Marja Brouwers' verhaal zijn al grotendeels robot geworden. Fascinerend om het een keer zo extreem geschreven te zien, maar zoiets kan vermoedelijk maar één keer echt boeien. Dan is het verrassende eraf en wordt het wedervaren van onkwetsbare en super-egoïstische personages vermoedelijk nogal oninteressant. Ook in Havinck treffen uiteindelijk toch vooral de schaarse scènes waarin mensen nog pijn kunnen lijden, zoals Havincks herinnering aan de miskraam van Lydia.
'Ze ging zwijgend op het bed zitten en keek hem met wijd opengesperde schrikogen aan. Hij begreep het al. Het 'ding' was in de wc gevallen. En nu wist ze niet wat ze ermee doen moest. Hij ging de wc binnen en zag bloed. Een heleboel onduidelijke stukken bloederig weefsel en ook iets lichters, een gekromde larf, een engerling. Een dik, pluisloos rupsje. Er groeien vreemde dingen uit deze liefde, dacht hij, en met de ogen strak gericht op de insektachtige geboorte strekte hij zijn hand uit naar de trekker en spoelde de wc door. Toen liep hij terug naar de slaapkamer. "Wat heb je ermee gedaan?" vroeg Lydia met een hoge fluisterstem. Hij schudde zijn hoofd. "Doorgetrokken." "Doorgetrokken?" riep ze schril. Hij wilde haar in zijn armen nemen, haar troosten over al die onnutte emoties, maar ze rukte zich los en keek verwilderd om zich heen, links naar de vloer, rechts naar de vloer. "Ja maar schat, wat had ik er dan mee moeten doen?" vroeg hij wanhopig. "Dat weet ik niet!" gilde ze. "Dat weet ik niet! Jij had er iets op moeten weten!"'
Wie dat kan schrijven mag over talent niet klagen.