(Over Indië) Mattheus Vervoort (1857 – 1886)
Van mijn vader erfde ik enkele brieven die Mattheus Vervoort van 1884 tot 1886 aan zijn broer Gerard schreef, mijn overgrootvader. Mattheus was naar Nederlands-Indië gegaan en daar 2e luitenant der administratie geworden.
Hij stuurde trots zijn nieuwe visitekaartje naar het thuisfront: ik ben nu luitenant!
De maandelijkse langs komende mailboten waren destijds de enige mogelijkheid voor kolonialen om contact met hun familie te onderhouden en betekenden op eenzame posten vaak het hoogtepunt van de maand. Ze schreven uitvoerig terug als ze post hadden ontvangen en die informele brievencultuur zorgde ervoor dat de Indische Letteren altijd een wat lossere toon hadden dan het zwaarwichtige domineesproza van de 19e eeuw. Zo zal Multatuli's schrijfstijl sterk beïnvloed zijn door de briefwisselingen die hij onderhield.
Mattheus brieven naar huis bestonden voornamelijk uit de standaard 'het gaat mij goed' - mededelingen en hadden een opgewekte toon. Over zijn verblijf in Indië vertelde hij weinig, vermoedelijk omdat hij dacht dat het de familie in Nederland, eenvoudige arbeiders, weinig zou zeggen.
Wel liet hij af en toe los veel last te hebben van de koortsen die hem in zijn standplaats Tjilatjap troffen.
Ik kon nagaan dat hij nooit naar Nederland was teruggekeerd en hoopte dat hij in Indië een gezin gesticht had, want hij schreef aan zijn broer wel gecharmeerd te zijn van de Indische schonen en daar eerder mee te zullen trouwen dan met een Hollandse dame.
Na september 1886 stopten zijn brieven.
Er waaiden berichten uit de Oost over dat hij overleden zou zijn.
De dood was in tempo doeloe altijd heel dichtbij en snel als de wind. De ene dag nog gezond en energiek, de volgende dag koortsig en klaaglijk, de derde dag met een zucht vertrokken. En dan heel snel begraven, dezelfde dag nog of de volgende ochtend, het klimaat liet geen uitstel toe.
'Waar blijft Hendrik toch?'
'Ach, heb je het niet gehoord?'
Juist het zo snel begraven maakte de dood tot iets onwezenlijks, geen tijd om te rouwen en afscheid te nemen. Wie gisteren nog volop leefde was een dag later stilte geworden.
En zo was het vermoedelijk ook Mattheus vergaan. Of toch niet?
Overlijdensbericht
Gelukkig is sinds enkele jaren de website delpher.nl beschikbaar. De Koninklijke bibliotheek heeft miljoenen kranten gedigitaliseerd en doorzoekbaar gemaakt. Ook Indische kranten.
De kranten van die tijd stonden vol persoonlijk nieuws: trouwerijen, geboorten, overlijdens.
En zo vond ik in het Bataviaasch Handelsblad van 14 september 1886 dit bericht:
Padang 9 september. Volgens een alhier ontvangen telegram is de 2de luitenant-kwartiermeester, administrateur van het hospitaal te Fort de Kock, M. Vervoort eergisteren aldaar overleden. Onlangs wegens ziekte van Tjilatjap overgeplaatst op het bureau van de Gewestelijke Intendant alhier ter plaatse, bleek een evacuatie tot herstel van gezondheid naar bovengenoemde plaats noodzakelijk. Eenigszins in krachten toegenomen, werd hij met bedoeld beheer belast, doch zijn lichaamskrachten waren door de Tjilatjapsche koortsen ondermijnd, en bezweek dientengevolge deze officier op zeer jeugdige leeftijd.
De Javabode doet het wat korter en botter:
Naar men ons van Fort de Kock bericht heeft de 2e luitenant kwartiermeester M. Vervoort zich in den namiddag van de 7n dezer zich door middel van een pistoolschot van het leven beroofd.
Het genealogische bureau Roosje Roos bezorgde mij hier zekerheid over, door een brief op te vissen van het ministerie van koloniën aan mijn overgrootvader, waarin werd meegedeeld: 'Naar aanleiding van uw adres dd 5 september 1887 moet ik namens den Minister het treurige bericht bevestigen dat Uw broeder, de 2e luitenant kwartiermeester M. Vervoort den 7 september 1886 zelf een eind aan zijn leven heeft gemaakt.'
Zelfmoord, ook na 130 jaar schrik je van zo'n bericht. Hij was pas 29 jaar oud. Wat dreef hem tot dit einde? Gekte als gevolg van koortsen? Moedeloosheid? De zekerheid dat zijn ziekte toch dodelijk zou zijn?
Ik zal het nooit weten. En dat doet na zoveel jaar toch nog pijn.
(Deze column verscheen eerder in het tijdschrift East, 2016 - 4)