Wee wee wee
Genealogisch onderzoek is tegenwoordig heel populair. Vooral nu mensen ouder worden en langer van hun pensioen genieten, dringt zich de vraag op aan wie zij dat te danken hebben.
Wie waren die sterke voorouders? Want dat is het eerste wat je opvalt als je gaat zoeken naar je voorgeslacht in vroeger eeuwen: Slechts weinig kinderen werden ouder dan enkele jaren.
De huidige mensen stammen allemaal af van sterke kinderen die tegen alle verwachtingen in volwassen werden en die genen doorgaven aan hun kinderen. Geen wonder dat we nu moeiteloos tachtig en negentig worden.
Het is wel jammer dat je bij genealogisch onderzoek bijna nooit verder komt dan de data en de namen van je voorouders. Ze hebben geleefd, dat is zeker. Sommigen zelfs vrij lang. Maar wat deden ze? Hoe zagen ze er uit? Waren ze gelukkig?
Mensen die Sukkel of Klungel heten kunnen vermoeden dat hun Napoleontische voorvader bij het bedenken van een familienaam overvallen werd door een humoristische ingeving.
Wie De Lange of De Korte heet, of De Kale, mag een veronderstelling doen over het uiterlijk van de familie-naamgever. Wie Rhemrev heet vindt al snel dat zijn voorouder een onecht kind was van iemand die Vermehr heette en in Nederlands-Indië in concubinaat leefde.
Maar voor de rest moeten de meeste mensen het doen zonder nadere details over hun verre voorvaders. Zo zoek ik al lang naar gegevens over Aisha al Habsji, een Arabische die met haar zoontje op een boot in de straat van Bab el Mandeb ronddreef en gered werd door een Nederlands oorlogsschip. Zee-officier Winckelhaagen huwde haar en dat zij mooi was kon ik nog goed zien aan haar klein-klein-klein-dochter die in 1964 mijn echtgenote werd.
Maar Aisha al Habsji heeft behalve nageslacht geen sporen achtergelaten.
Hoe anders zal dat zijn voor onze nakomelingen.
Als over tweehonderd jaar iemand op zoek gaat naar zijn voorouders vindt hij in de 20ste eeuw en eerder maar heel weinig. Maar omstreeks het jaar 2000 komt er ineens een vloedgolf aan gegevens over hem heen. Internet!
Oud-oud-tante Miep laat in december 2011 via een Tweet weten dat zij zeeziek is geworden op Ponypark Slagharen, maar dat ze wel veel gelachen heeft. Oud-oud-tante Miep was 11 toen ze dit twitterde. Op zijn Facebook laat oud-oud-Oom Jan weten dat hij LOL heeft gehad op de Pasar Malam in Utrecht. Er werd veel gelachen in die tijd, concludeert het nageslacht, maar Pasar Malam, wat was dat? De Google van 2212 geeft braaf het antwoord: een Indische avondmarkt.
Indisch, wat was dat? vraagt het verre nageslacht zich af.
En dán ontstaat verwarring.
Dat zijn gemengdbloedigen zegt de ene bron. Alleen Indo's zijn indisch.
Nee, ook volbloed Hollanders die daar geboren en getogen zijn mogen zich Indisch noemen, zegt een andere oude bron. Hij heet Rudy Kousbroek en verdedigt een in die tijd bekende schrijfster Hella Haasse die een paar boeken heeft geschreven over Nederlands-Indië. Nee, zij is Hollands en begrijpt niets van het land, ook al heeft ze er haar hele jeugd doorgebracht, poneert een zekere Tjalie Robinson. De discussie loopt hoog op en gaat maar door. Sommigen hebben het over Indiër waarmee vermoedelijk ook Indo bedoeld wordt.
Ons nageslacht kan het niet volgen en zoekt verder.
Ha, er was in 2012 een Indische voetballer. Even kijken, denkt het nageslacht en klikt de naam Johnny Heitinga aan. Het plaatsje komt prompt op het scherm. Ziet een Indo er zo uit?
Wauw, wat een karpatenkop.
Nu ik in een gevorderd stadium van vergankelijkheid ben, heb ik bedacht wat ik op mijn grafsteen laat zetten: wee wee wee hans vervoort punt en el. Daar staat alles over mij. En als ik nog iets te weten kom over Aisha, vindt men dat ook daar.
Deze column verscheen in het tijdschrift East (2012-3).