Het lied van teer en nicotine
Op 31 mei is het Wereld Anti-rookdag. Mij treffen ze daar niet meer mee, want ik ben een paar jaar geleden gezwicht voor de anti-tabakslobby en rook tegenwoordig alleen nog maar in mijn dromen.
In Soerabaja waar ik opgroeide in het begin van de jaren vijftig rookten alle mannen. Mijn vader kocht zijn sigaretten in tinnetjes van 50 stuks en als zoon kon je bij zo'n voorraad makkelijk wat sigaretten stelen zonder dat je pa dat merkte. Lekker was het niet en vooral het inhaleren en de rook weer door je neusgaten naar buiten laten komen was eigenlijk geen prettige bezigheid voor een twaalfjarige. Je deed het omdat je mee wilde tellen. Na een tijdje begon het te wennen en na lang oefenen werd het zelfs lekker.
Eenmaal in Holland aangekomen, in 1953, werd ik getroffen door een dubbele longontsteking Dat duurde in die tijd 6 weken en ging gepaard met stevige koorts. Je hield er ook littekens op je longen aan over. Met een logica die ik nu niet meer kan volgen besloot ik direct na mijn genezing mijn longen eens goed te testen en ging naar de sigarenzaak op de hoek van onze straat. Ik was 14. Het werd tijd om zelf eens een pakje sigaretten te kopen.
Een doosje Chief Whip van tien stuks, bestelde ik. Het merk van mijn vader. Chief Whip op ieders lip, was de slogan in de bioscoopreclame van die tijd.
Maar de vrouw achter de toonbank ging zelden naar de film. Chief Whip kon ze dan ook niet plaatsen. Pas toen ik de naam tamelijk wanhopig een paar keer herhaald had, ging haar ineens een licht op. O, Sie Wie!
Sie Wie werd mijn eerste vaste merk.
Op mijn 17e ging ik werken als assistent-accountant. Het was 1956. Op kantoor rookte iedereen en het was een vaste gewoonte elkaar sigaretten te presenteren. Je rookte dus altijd in het tempo van de snelste en je rookte allerlei merken door elkaar. In die tijd ben ik echt gaan houden van tabak. Mijn merk was toen Roxy, een geurige blend, met zorg samengesteld uit de fijnste Amerikaanse tabakken. Als je van een nieuw pakje het cellofaan verwijderde, steeg er een heerlijke geur van verse tabak op die je dag goed maakte. Een paar tikken op het pakje en de eerste sigaret verhief zich uit het peloton naar boven. Met je lippen pakte je hem eruit. De geur van de benzineaansteker vermengde zich met de reuk van dagverse tabak. Dan inhaleerde je diep zodat de rook tot in de kleinste uithoeken van je longen doordrong en je lichaam een schok van herkenning en genot gaf: Ach, die eerste sigaret uit het pakje!
Het getij keerde toen ik op mijn 19e in militaire dienst moest. De wedde van dienstplichtigen was een paar kwartjes per dag en sigaretten konden er niet vanaf als je ook nog wel eens een gevulde koek wilde.
In die tijd begonnen de eerste berichten door te sijpelen dat roken een ongezonde gewoonte was. Je werd er kortademig van, was het gerucht. Dat trok mijn belangstelling. Als scholier had ik een keer van Maastricht naar Amsterdam gefietst in 11 uur, en nu ik een paar rookjaren verder was wilde ik eens uittesten of het echt zo slecht was voor je conditie. En inderdaad, ik deed er nu 13 uur over en in de buurt van Utrecht draaide mijn maag zelfs om. Roken was niet goed voor je conditie, kon ik concluderen en ik stopte.
Misschien was ik ook nooit meer begonnen als ik niet aan het eind van de dienstttijd aan een oefening mee moest doen. Het regende, ik lag in een éénpersoonstentje te kleumen met natte laarzen aan en een uniform dat stonk. En toen kreeg ik een dagrantsoen van de legerleiding, bestaande uit een paar legergroene blikjes koude bruine bonen, en ... twintig sigaretten in een blanco verpakking plus een doosje lucifers. Met de hartelijke groeten van koningin Juliana.
Uit puur zelfmedelijden begon ik weer te roken. Ik gaf de gevulde koeken op en begon aan een ruim 40 jaar durende liefdesrelatie met de nicotine en de teer.
Door dik en dun zijn we gegaan, en langs berg en dal, de sigaret was mijn beste kameraad. Hij gaf me rust als ik nerveus was, hij schopte me vooruit als ik duf was. In sombere tijd gaf hij troost, in gelukkige tijden verhoogde hij het genot. Als de telefoon ging liep ik niet naar het toestel, maar altijd eerst naar mijn pakje sigaretten.
Natuurlijk wist ik inmiddels dat roken slecht voor de gezondheid was. Iedereen wist dat. In het begin van de jaren zestig leidde dat tot een revolutie in de omgangsvormen van de rokers: men stopte met het presenteren van sigaretten. Een ander een kankerstokje aanbieden kon niet meer, want dan dwong je de ander tot iets ongezonds. Roken werd een privé-verslaving, ieder had z'n eigen merk en deelde dat niet met een ander.
De Consumentenbond begon merken te testen op teer en nicotinegehalte, het filter deed z'n intree en de lichte sigaret kwam op de markt. Ook startte er een anti-rook-beweging, geleid door dokter Meinsma. Een akelig serieuze man die er uit zag als een Zuid-Afrikaanse blanke politieman uit de Apartheidsperiode. Met van dat kortgeknipte haar en glad uitgeschoren nek. En dat in de jaren zeventig!.
Ik besefte wel dat ik een gevaarlijke liefde had opgevat voor de Amerikaanse tabak en dat me dat jaren van mijn leven kon kosten. Maar roken activeert de hersenen en al snel had ik bedacht dat die jaren er pas aan het eind van je leven afgaan, meestal toch niet de leukste periode. Ik rookte dus lustig door en vele anderen met mij..
Van de anti-rooklobby merkte ik voor het eerst iets in 1987 in New York. Gigantische wolkenkrabbers met op de begane grond altijd een paar uitgestotenen, die gulzig een sigaretje rookten alvorens weer terug te keren tot de kraakheldere saaiheid van de Broederschap der Schone Longen. In Nederland begon de terreur een paar jaar later. Natuurlijk heeft de anti-rookbeweging gelijk, laat ik dat maar meteen zeggen. Meeroken is schadelijk en dat moet voor iedereen een argument zijn om het alleen te doen op plekken waar je anderen er niet mee lastig valt.
Die rookverboden in openbare ruimtes en bedrijven zijn dus terecht. Maar wat mij hindert is het bijna satanische genoegen waarmee de antirooklobby z'n gelijk afdwingt. Er zit iets wraakzuchtigs in, dat mij niet bevalt. Verslaafden aan hard en soft drugs krijgen in Nederland alle mogelijke steun en begeleiding bij het afkicken. Maar de rookverslaafde krijgt alleen verwijten naar zijn hoofd en mag zijn behoefte aan een rokertje botvieren op overgeschoten plekken waar een blind paard geen kwaad kan doen. In hotels krijgt hij een kamer, waarvan de gordijnen en vloerbedekking nooit meer schoongemaakt worden. De achterliggende gedachte is dat rokers gek zijn op de geur van verschaalde sigarettenrook. Viespeuken, dat woord zegt alles. Onlangs kwam in het nieuws dat psychiatrische inrichtingen bekeurd gaan worden als de patienten op de verkeerde plekken gaan roken.Het is dezelfde ongevoelige onnadenkendheid waarmee men van de ene dag op de andere het roken in vliegtuigen verbood, en vervolgens ging klagen over de toegenomen agressie. Je zal maar een roker zijn met vliegangst in deze barre tijden. Het meest onzinnig is het verwijt aan de rokers dat zij de maatschappij teveel geld kosten, vanwege alle ziektes die met het roken samenhangen. Laat ze extra betalen voor hun ziektekostenverzekering, hoor je af en toe roepen. Dat is nu echt klinkklare onzin. Rokers worden gemiddeld genomen niet oud, een kwart haalt z'n pensioen niet eens, en ze overlijden aan ernstige kwalen die vrij snel een eind aan hun leven maken. Rokers besparen op die manier de maatschappij enorme bedragen die anders uitgegeven zouden moeten worden aan AOW en bejaardenzorg en verpleging. Hoe minder er gerookt wordt hoe langer men leeft en hoe onbetaalbaarder de zorg voor al die niet-rokende bejaarden zal worden.
Onlangs kreeg ik het Startpakket voor Stoppers in handen dat is uitgebracht door het Koningin Wilhelminafonds en de stichting Stivoro, voor een rookvrije toekomst.
Degene die dit informatiepakket samenstelde moet gedacht hebben dat rokers per definitie heel domme mensen zijn. Want hoe kan je nu iets gaan consumeren waar in koeieletters op staat dat het dodelijk is.
Dus worden rokers aangesproken als kleuters. Op het omslag staat in grote letters: Stap 1:Lees - Stap 2: Kies - Stap 3: Stop.
Als je het pakje opent wordt je begeleid door een tekst die zegt: Hier openen. Pak de brochure. Sla de bladzijde om. Lees alles over de hulpmiddelen.
Voor rokers moet dit een afschrikwekkend voorbeeld zijn van de debiele manier waarop niet-rokers kennelijk met elkaar communiceren.
Twee jaar geleden stopte ik. Het werd me te vernederend om overal naar een rookplekje te zoeken. Ik kon vervolgens tien maanden niet schrijven en elke keer als ik het probeerde stond er na enige tijd een leeg asbakje naast de computer. Dat had ik er onbewust weer neergezet als onderdeel van het schrijfritueel. Maar na die tien maanden lukte het schrijven weer wat beter, al zal ik natuurlijk nooit meer mijn oude niveau halen. Ik mis roken nu alleen nog in gezelschap. Al die kwekkende mensen, daar heb ik me nooit zo bij thuis gevoeld. Als je dan een sigaretje kon opsteken of uitvoerig een shagje kon rollen, dan kon je je even onttrekken aan de conversatie en werd je vanzelf teruggeworpen in de kring van luisteraars. Dat vond ik prettiger.
Nu kan dat ontwijkgedrag niet meer, ik moet meedoen. En ik merk dat ik zonder de controlerende werking van nicotine ga kakelen. Ik lul maar raak net zoals al die andere niet-rokers.
En er is nog iets. Kennis die je opdoet is vaak gekoppeld aan de fysieke conditie die je tijdens het leerproces had. Als ik veel gedronken heb weet ik weer precies hoe tijdschriften in warme offset gedrukt worden, omdat me dat uitgelegd is tijdens een lange avond in het cafe. Bij roken is dat nog veel erger. Bijna 90% van wat ik weet is me uitgelegd terwijl ik stevig aan een sigaretje pafte. Dat ben ik nu allemaal kwijt. Mijn geheugen is een gesloten schatkamer geworden. Misschien zou ik die deur kunnen openen met een nicotinepleister op.
Maar ik heb een ander plan. Elk mens heeft een redelijke kans op kanker en met mijn rookverleden is die kans vrij behoorlijk. En wat mag je met volle teugen doen als je toch al kanker hebt? Precies.
Roken! Mijn laatste maanden zal ik paffend thuis doorbrengen en eindelijk weer kunnen beschikken over al mijn geestelijke vermogens. Ik kijk er nu al naar uit.
(voorgelezen op 24 Mei 2003 op VPRO-radio)