Fragment: Een begrafenis (1948)
Toen de bisschop van Surabaya overleed heerste op school een sfeer van blijde opwinding. Droefheid was onzin, want pastoors gingen al regelrecht de hemel in, laat staan bisschoppen. In verband met zijn gevorderde leeftijd en de heersende temperatuur zou hij al de volgende dag begraven worden en de zusters fladderden zenuwachtig heen en weer om plannetjes te maken, bidprentjes uit te reiken en ons te vertellen hoe we gekleed moesten gaan.
De hele school ging de volgende dag op pad. Het was een gezellig kerkhof en overal zag je groepen schoolkinderen die de dag vrij hadden gekregen om de bisschop uit te wuiven. Het was een gekwetter en een geroep van belang. In de drukte raakten mijn vriendje Ronnie en ik onze klas kwijt zonder dat we er moeite voor hoefden te doen. Langs bloemen en struiken, hoge en lage zerken, zerken met huisjes en zerken met prentjes, voerde hij me regelrecht naar het graf van de vlieger.
Het was een heel mooi graf, afgedekt met een zware marmeren plaat. Aan het hoofdeind was een verhoging en daarop zat de vlieger. Hij had zijn vliegershelm nog op, maar het bandje hing los. Hij zat in peinshouding, een elleboog op de knie en de kin in de hand gesteund, en keek in de verte met stenen ogen zonder pupillen.
'Dit is hem,' zei Ronnie opgewonden, 'soms kijkt hij de andere kant op, soms kijkt hij je aan.' Aangename rillingen van angst liepen over mijn rug. We bleven zolang we maar durfden, maar er gebeurde niets.
Ten slotte voegden we ons maar weer bij de menigte. We wrongen ons tussen allerlei schoolklassen van meisjes door, bruine gezichten en zwarte vlechtjes en een sterke geur van klapperolie, en kwamen nog net op tijd om weer afgevoerd te worden. Op de terugweg, het kan geen toeval geweest zijn, leidde zuster Sebastiana onze klas weer langs het beeld.
Ronnie gaf me ineens een harde stomp. 'Zie je dat?' fluitsterde hij scherp, 'hij kijkt de andere kant op.' Ik keek en twijfelde. Waar keek hij de eerste keer naar toe?
De hele school ging de volgende dag op pad. Het was een gezellig kerkhof en overal zag je groepen schoolkinderen die de dag vrij hadden gekregen om de bisschop uit te wuiven. Het was een gekwetter en een geroep van belang. In de drukte raakten mijn vriendje Ronnie en ik onze klas kwijt zonder dat we er moeite voor hoefden te doen. Langs bloemen en struiken, hoge en lage zerken, zerken met huisjes en zerken met prentjes, voerde hij me regelrecht naar het graf van de vlieger.
Het was een heel mooi graf, afgedekt met een zware marmeren plaat. Aan het hoofdeind was een verhoging en daarop zat de vlieger. Hij had zijn vliegershelm nog op, maar het bandje hing los. Hij zat in peinshouding, een elleboog op de knie en de kin in de hand gesteund, en keek in de verte met stenen ogen zonder pupillen.
'Dit is hem,' zei Ronnie opgewonden, 'soms kijkt hij de andere kant op, soms kijkt hij je aan.' Aangename rillingen van angst liepen over mijn rug. We bleven zolang we maar durfden, maar er gebeurde niets.
Ten slotte voegden we ons maar weer bij de menigte. We wrongen ons tussen allerlei schoolklassen van meisjes door, bruine gezichten en zwarte vlechtjes en een sterke geur van klapperolie, en kwamen nog net op tijd om weer afgevoerd te worden. Op de terugweg, het kan geen toeval geweest zijn, leidde zuster Sebastiana onze klas weer langs het beeld.
Ronnie gaf me ineens een harde stomp. 'Zie je dat?' fluitsterde hij scherp, 'hij kijkt de andere kant op.' Ik keek en twijfelde. Waar keek hij de eerste keer naar toe?