Thomas Rap (1933 - 1999)
Had Thomas eigenlijk wel zoveel met boeken? Hij gaf ze uit en deed dat duidelijk met veel plezier. Maar ik heb altijd het gevoel gehad dat hij liever een minder sterk boek zou uitgeven van een aardige auteur, dan een meesterwerk van een hufter. Want Thomas was een gezelligheidsdier, er moest gelachen kunnen worden. En dan kwamen de boeken vanzelf.
In die rol leerde ik hem kennen toen we met een groepje jonge schrijvers in het begin van de jaren 70 de achterpagina van het weekblad de Nieuwe Linie vulden. Thomas was de jeugdherberg-vader van de groep en wekelijks kwamen we een uurtje bijeen op zijn kantoortje om onze stukjes in te leveren en het 'lijstje van de week' te maken.
Dat kon een lijstje zijn van manieren om korzelig afscheid van iemand te nemen tot nieuwe typebenamingen voor auto's (Ford Meniscus, Citroen Migraine, Lambretta Lambiek). Of nieuwe muziekinstrumenten: banjoline, trommelharp, knijpfluit, grondtoeter...
Er werd veel gelachen op die middagen. Toch sloeg een enkele keer het
uitgeversvak toe. Thomas had in die tijd het idee om een Groot Nederlands Soldatenboek te maken, en daarvoor een oproep om materiaal geplaatst in een krant. Met als resultaat een grote stapel boeken, foto's en geschriften, een kogel, een knoop, en wat ridderorden. Maar hoe moest het nu verder?
Toen hij hoorde dat ik in dienst was geweest, een zeldzame uitzondering in de Amsterdamse bevolking, greep hij mij meteen bij de kladden. Dat boek moest gemaakt worden! Ik kende een Haarlemmer die ook zijn dienstplicht had vervuld en via een oude schoolvriend (inmiddels bibliotheek-directeur) kregen we de hulp van een stagiaire, die Robert Kennedy heette en daarom ook prominent vermeld werd op de titelpagina. We maakten een collage van het ingestuurde materiaal, schreven er wat olijke teksten bij en in 1970 verscheen bij Rap het 'Klein Nederlands Soldatenboek, eerder aangekondigd als Groot Nederlands Soldatenboek'.
Die langwerpige titel was van Thomas en ik kan het niet helpen, ik word er nog steeds lacherig van. De kogel, de knoop en een aantal andere inzendingen heb ik nog lang bewaard, want administratie was niet Thomas' sterke kant en al uitpakkend had hij wel eens vergeten het adres te noteren.
Mijn echte eigen debuut was de verhalenbundel 'Kleine stukjes om te lezen' dat ook in 1970 verscheen. Ik was in 1967 een jaar redacteur geweest van het studentenblad Propria Cures en was vervolgens opgeslokt door mijn werk als marktonderzoeker. Dat Thomas een bundel van mijn stukjes wilde maken leek me een hele eer. Ik schreef heel zuinige teksten in die tijd en met veel pijn en moeite kon ik 96 boekpagina's vullen met in totaal 37 verhaaltjes. Dat was mijn productie van vijftien jaar, sinds ik begon te schrijven. Het leek me heel onwaarschijnlijk dat ik ooit nog eens zoveel zelfgeschreven tekst bij elkaar zou kunnen krijgen en ik beschouwde deze bundel dus als mijn levenswerk.
Noch de verkoop van het boekje noch de reacties van de literaire wereld kunnen Thomas het gevoel gegeven hebben dat hij met mij een aankomende topseller in zijn fonds had. Toch begon hij na twee jaar over een volgende bundel. Ik had intussen nog wat stukjes gepubliceerd, en vond in oude mappen ook nog wel enig materiaal. Maar het was mager. En toen sprak Thomas de gouden woorden: "Hans, er moet nog iets langers bij."
Ik schreef vooral zo kort omdat ik geen flauw idee had hoe je een
dialoog moest schrijven. En als er niet gepraat kan worden is een verhaal snel uit. Omdat Thomas het vroeg deed ik een poging. Tijdens een vakantie met vrouw en piepjong kroost schreef ik in de doucheruimte van het kleine vakantiehuisje in de Huttenheugte mijn eerste langere verhaal, Kogels en Bananen. Ik had Thomas' uiterlijk geleend voor de rol van de zakenpartner van de ik-persoon ("Hij liet me kijken naar zijn eerlijke blauwe ogen in zijn rood werkmansgezicht") en er werd heel wat afgekwekt in dit verhaal. De bundel verscheen onder de titel 'Heden Mosselen, Morgen Gij' (1973) en daarna was ik niet meer te stuiten. Dat duwtje van Thomas had ik nodig om te ontdekken dat ik méér kon dan ik dacht.
En dat was zijn sterke punt als uitgever. Thomas deed weinig, eigenlijk niets, aan redigeren. Ook aan de promotie van zijn boeken besteedde hij weinig tijd en geld. Maar als geen ander gaf hij zijn schrijvers het gevoel dat ze het konden, een boekje maken. Want zo moeilijk was dat toch niet? Ik heb veel geprofiteerd van die combinatie van relativering en vertrouwen en Thomas had gelijk: als je maar je best deed kwam er altijd wel een boekje uit de schrijfmachine. Hij kon het zelf ook, als dichter en columnist verdiende Thomas zijn sporen. Maar hij had zijn grenzen. Als iemand geschikt was voor de rol van bekende Nederlander dan was het toch wel Thomas, met zijn vlotte babbel en vrolijke 'uitstraling'. Maar ik heb hem nooit gezien bij ontbijt- of lunch- of avond-televisie, bij praatprogramma's of bij spelletjes. Hij zal toch te serieus, te netjes en te kritisch geweest zijn om dat pad te begaan. Een uitstervend ras, de Thomas Rappen van deze wereld. Maar wel iemand om te gedenken.