Zo tedere schade - eerste pagina's
1. Het gebeente
‘Walaardt Sacré-kamp,’ zei Melissa, ‘was dat niet de plek waar jij
in dienst gelegerd was?’
Haar stem klonk elke dag heser en ze kon geen zin meer uitspreken
zonder te hoesten. Het sneed me door de ziel.
Het ergste was dat ik haar de eerste keer vaak niet kon verstaan en
dus moest vragen: ‘Sorry, wat zei je?’
En dan volgde opnieuw de tekst, gevolgd door een hoestbui.
Ditmaal had ik het meteen verstaan.
‘Ja,’ zei ik, ‘Walaardt Sacré, bij Zeist. Daar heb ik acht maanden gelegen.’
Gek dat wat een soldaat deed, geacht werd horizontaal te gebeuren.
Maar het paste wonderwel bij de herinnering aan al die lege
dagen die ik als dienstplichtig soldaat had doorgebracht, van
april 1959 tot oktober 1960. Achttien lange maanden.
‘Lees,’ zei Melissa. Ze reikte me de krant aan waarin ze had zitten
lezen en wees aan.
Het was maar een klein bericht. Ik las:
Vermoorde vrouw na halve eeuw gevonden
Zeist, 15 januari 2017.
Bij graafwerkzaamheden aan de rand van het voormalige
militair kampement Walaardt Sacré in Huis ter Heide is
een geraamte gevonden dat toebehoorde aan een circa
dertigjarige vrouw. Een schotwond in de schedel wijst
op een moord of zelfmoord. De dood moet meer dan een
halve eeuw geleden plaatsgevonden hebben. De politie
doet onderzoek.
‘Wat een slechte tekst,’ zei ik. ‘Een geraamte dat toebehoorde
aan een dertigjarige vrouw, dat klopt ergens niet. Heb jij een
geraamte dat aan jou toebehoort?’
‘Nog wel,’ zei Melissa, ‘maar binnen afzienbare tijd heeft het geraamte mij.’
De verwijzing naar haar naderende einde sloeg de discussie
meteen dood.
‘Ik bedoel, het moet gewoon zijn “een geraamte van een circa
dertigjarige vrouw”,’ besloot ik.
‘Ze lag daar al meer dan een halve eeuw, staat in het bericht.
Wanneer was jij daar?’
‘Even nadenken. Mijn diensttijd begon in april 1959. Twee
maanden Ossendrecht. Dan acht maanden officiersopleiding.
Daarvan ben ik weggestuurd wegens gebrek aan officierskwaliteit.
Dat was dus...’ — ik telde het op mijn vingers af — ‘februari 1960.
Toen moest ik nog acht maanden. Tja.’
Ik gaf haar de krant terug.
‘Dat was een rare overgang. De gele driehoekjes die op mijn uniform
zaten vanwege de officiersopleiding had ik eraf moeten
halen toen ik weggestuurd werd. Maar je kon nog zien dat ze er
gezeten hadden, die stukjes waren niet verkleurd, zoals de rest
van het uniform. En iedereen kon dus zien dat ik van de SRO
kwam, de school voor reserveofficieren. En aan die aankomende
hoge omes had elke soldaat een hekel.’
‘En, heb je daar nog last van gehad?’ vroeg Melissa.
‘Nee, wonderwel niet. Ik maakte er natuurlijk wel een heel verhaal
van, dat ik acht maanden had moeten knokken om weggestuurd
te worden.’
Later kwam ze erop terug. ‘Nog even over dat geraamte bij Huis
ter Heide. Waren er vrouwen in dat Sacré-kamp?’
‘Nee, in een soldatenkamp kwamen toen geen vrouwen. Zelfs
geen schoonmaaksters. Dat moesten we allemaal zelf doen.
Een zootje was het dus. De dichtstbijzijnde vrouwen kwamen
’s avonds in de Spitfire, een kroeg honderd meter verder. Jonge
meiden die wilden dansen met de yanks uit Soesterberg. Ik ben
daar weleens geweest, maar met een soldij van drie kwartjes
per dag konden wij niet tegen die piloten op.’
‘Nooit een vrouw gezien in de buurt van het kamp?’
Er kwam een herinnering boven. ‘Jawel, er liep een oude afgedankte
spoorbaan langs het kamp. Daar was ook een van de
wachtposten, om te zorgen dat de Russen niet binnenvielen.
En daar kwam geregeld een vrouw met haar yank langs, die
woonden aan het spoor. Ze maakte weleens een praatje met
ons. Mooie vrouw.’
‘En is die misschien verdwenen?’
‘Nou, niet in mijn tijd.’
Er kwam weer een herinnering los. ‘Nou je het zegt. Toen ik een
paar maanden na mijn afzwaaien een keer terugkwam om met
een buddy te vieren dat ook hij zijn tijd erop had zitten, toen
was het wel een onderwerp. Dat ze ineens vertrokken was. Een
van mijn slapies maakte zich er erg druk over. Hij had iets met
haar gehad, kregen we de indruk.’
‘Nou, misschien is ze wel vermoord. Waarom ga jij dat nou niet
eens uitzoeken? Met je oude dienstbuddy’s, als je die nog kan
vinden. Heb ik even rust.’
‘Dat zou je wel willen. Ik blijf lekker hier. Zal ik nog even bij je
komen liggen?’
‘Nou, vooruit dan maar. Omdat jij het bent.’
Ze wriggelde zich wat opzij, zodat er plaats was. En even later
lagen we hand in hand naast elkaar, zoals duizenden keren eerder.
Alleen luisterde ik nu met angst en weemoed naar haar raspende
adem.