Mijn vader
Over de carrière van mijn vader, Gerardus Wilhelmus Vervoort (roepnaam 'Boy')
In de jaren dertig, tijdens de crisis, raakte mijn vader – boekhouder van zijn vak – werkloos en besloot in dienst te treden van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger, het KNIL.
Daar maakte hij als militair administrateur snel carrière. Weliswaar als onderofficier, want hij had Mulo en dan kon je geen officier worden. In Utrecht, waar hij opgroeide was geen katholieke HBS en de kapelaan van de parochie waar het gezin woonde slaagde erin zijn ouders ervan te overtuigen dat hun zoon niet naar een Openbare HBS kon gaan. Zijn hele leven heeft hij die kapelaan vervloekt.
Maar hij bracht het in het leger tot de topfunctie die voor hem mogelijk was: onderluitenant.
In zijn nalatenschap vond ik een curriculum in zijn prachtige handschrift en het afschrift van het benoemingsbesluit dd 28 december 1948 waarmee hij en 24 andere adjudanten van de Militaire Administratie tot onderluitenant werden bevorderd. Hij was toen 36.
Een half jaar nadat het KNIL in 1949 werd opgeheven, ging mijn vader zoals de meeste Knil-militairen over naar de Koninklijke Landmacht en wij bleven tot mei 1953 in Indonesië (Soerabaja) waar hij werkte als lid van de zogenaamde Nederlandse Militaire Missie. Dat was een kleine groep Nederlandse militairen die aan het TNI een aantal vaardigheden moest overbrengen die dat leger nog niet beheerste.
Mijn vader gaf als onderluitenant les in Militaire Administratie aan de (Indonesische) militaire kaderschool in Tretes, een bergdorpje boven Soerabaja. Hij deed dat in het Bahasa Indonesia, hij sprak die taal perfect.
In 1953 was de verwijdering tussen Nederland en Indonesië zo groot geworden dat de Militaire Missie gestopt werd. We staken over naar Nederland.
En toen gebeurde er iets bijzonders: mijn vader werd op 16 februari 1954 benoemd tot officier! Hij werd eerste luitenant van vakdiensten (whatever that may be) en in 1959 zelfs kapitein. Als zoon leek me dit wat raar, want als onderluitenant was je top of the bill, terwijl de rang van eerste luitenant en kapitein in officierskringen weinig voorstelde, dat waren beginrangen voor jonge mensen.
Van een respectabele onderluitenant werd hij naar mijn idee door het leger in de rol van 'oude mislukkeling' geplaatst, want een eerste luitenant van 42 jaar kon normaal gesproken alleen iemand zijn die de kantjes eraf liep. Mijn vader legde mij uit dat alle onderluitenants officier werden omdat het Nederlandse leger de rang van onderluitenant niet kende. Hij was er zelf ook best tevreden mee.
Maar eenmaal met pensioen besloot hij toch nog eens te bewijzen dat hij genoeg in huis had om de HBS aan te kunnen. Hij ging rechten studeren aan de Open Universiteit. Toen hij – inmiddels een 70-er – de propedeuse had gehaald vond hij dat het bewijs geleverd was. Hij ging op zijn lauweren rusten. Terecht!